Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01524
17-11-1959
Samenvatting
De EEG en de internationale hulpverlening aan economisch minder ontwikkelde landen.
Tijdens de bespreking van de nota van 7 oktober is gebleken dat de suggestie van BuZa om de EEG slechts een eigen taak te geven op het gebied van internationale hulpverlening binnen het kader van de associatieverdragen, door de andere departementen nog niet rijp werd geacht om in Brussel bij de komende besprekingen op tafel te leggen. I.h.a. was men van mening, dat van Nederlandse zijde vooral het handelspolitieke aspect in de verhouding tussen de EEG en de onderontwikkelde landen zou moeten worden geaccentueerd en dat het in dit stadium ongewenst was reeds in beginsel bereid te verklaren in EEG-verband over te gaan tot technische of financiële hulpverlening.
Sinds de vorige nota is de druk om in EEG-verband hulp te verlenen verder toegenomen. De Coördinatie-commissie wordt de vraag gesteld of Nederland nu wel het standpunt moet innemen, dat het gewenst is, dat Europa meer doet op het gebied van technische en financiële hulpverlening t.b.v. onderontwikkelde landen. Indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord, rijst de vraag of deze taak in eerste instantie aan de EEG moet worden opgedragen of dat het beter is hier een nieuwe taak te geven aan de OEES. Mocht blijken dat hulpverlening door de OEES om politieke redenen niet mogelijk is, moet Nederland dan toch meewerken aan het leggen van nieuwe taken en verantwoordelijkheden op de EEG.
Zie ook