Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01775
03-12-1959
Samenvatting
2305. Nederlands buitenlands beleid met betrekking tot de Europese Gemeenschappen.
1. De ontwikkeling van de EEG en van het Europa van de zes wordt thans geconfronteerd met een reeks nieuwe plannen, die de versterking van het politieke karakter van de Gemeenschap beogen. Deze plannen worden in belangrijke mate geïnspireerd door Frankrijk. Ook andere landen gaan hierin mee. Alleen Nederland schijnt te aarzelen. Het wordt tijd om hierover een duidelijk Nederlands standpunt in te nemen.
2. De plannen omhelzen: a) politieke consultaties over internationale vraagstukken, b) sterkere binding met de geassocieerde Afrikaanse gebieden, c) associaties met een hulpverleningskarakter met landen aan de Middellandse Zee, d) een actieprogramma van de EEG voor hulpverlening aan onderontwikkelde landen, e) versnelde uitvoering van het EEG-verdrag. Voorts, geïnspireerd door het Comité Monnet: f) de gemeenschappelijke financiële en monetaire politiek, g) een Europese energiegemeenschap.
De plannen leggen een sterk accent op de politieke binding van de zes. Dit betekent allerminst dat Frankrijk of Duitsland een werkelijke politieke gemeenschap of politieke federatie van de zes willen. Elke indicatie op het supranationale element ontbreekt.
Volgens Kymmell komt de Franse geestdrift voor de EEG voort uit het internationale politieke prestige dat Frankrijk ontleent aan het lidmaatschap van deze gemeenschap. Daarbij is de EEG voor Frankrijk een instrument van haar buitenlandse politiek.
Nederland is altijd (ook tussen 1952 en 1955) terughoudend geweest t.a.v. plannen voor een politieke gemeenschap. De belangrijkste attractie voor de EEG was voor Nederland de gemeenschappelijke markt en de grotere afzetmogelijkheden. Voor politiek overleg is de NAVO hewt aangewezen orgaan. Nederland doet er daarom goed aan zich terughoudend op te stellen tegenover al deze voorstellen.