Lijst van eisen, blijkbaar door heer Floris Berthout, heer van Mechelen, voorgelegd aan graaf Willem (III), met betrekking tot een zoenregeling naar aanleiding van de dood van bisschop Willem II Berthout van Utrecht, waarin Hollanders en Utrechtenaren worden verplicht tot herstelbetalingen en bedevaarten, en de graaf moet beloven de bisschop van Utrecht en die van het bisdom niet te zullen bijstaan wanneer die hun verplichtingen jegens heer Floris niet nakomen.
Her Willems doet van Mechelen, biscop tUytrecht.
In de marge: N(on) con(cordatus). – In de ondermarge van f. 4v de custode: Jacob requierton ke li ville constrainde.
Deze ongedateerde tekst zal in het verloren primaire register zijn ingeschreven tussen juni en oktober 1323, de data van de aldaar voorafgaande en de volgende oorkonde (nrs. BR 19 en 21), maar is wel eerder te dateren, vermoedelijk tijdens de onderhandelingen tussen graaf Willem III en Floris Berthout die leidden tot de verkoop van de heerlijkheid Mechelen aan de graaf, welke transactie op 10 maart 1316 werd beoorkond (nr. CA 39). Dit blijkt uit het feit dat in onderstaande tekst Floris nog 'heer van Mechelen' wordt genoemd, en uit het gegeven dat een van de punten betrekking heeft op de overbrenging van het lichaam van bisschop Willem naar de Domkerk; uit andere bron (nr. WO 55) weten we dat de bisschop, die op 4 juli 1301 was gesneuveld, vóór die translatie zestien jaar begraven heeft gelegen in het Sint Catharinaconvent te Utrecht. Zie J.F. Hofman, 'Willem Berthold, 1296-1301 bisschop van Utrecht', Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 26 (1900), p. 325-450, in het bijzonder 401-402, alwaar ook een Nederlandse vertaling van onderstaande tekst. De poging van Hofman, l.c., p. 402, n. 1, om dit document terug te brengen tot oktober 1310 is minder overtuigend. Zie ook G. Croenen, Familie en macht. De familie Berthout en de Brabantse adel, Leuven 2003, p. 252.
Che a sont les amendes ki affiront a faire pour le mort de reverent homme monsingneur Guillaumesb de Mallines, par le grasce de Dieu evesque dUtrechtc, cui Diex absoille.
Premiers une capellerie souffisant al luyd u li cors gist maintenant.
Item une capellerie en le grande eglise.
Item ke li cors des eveske Guillaumese soit raportés en le grande eglise dUtrechtf si sollempnement et si honorablement comme il affiert a tiel persone.
Item ke cil de Hollandeg ki ne furent mies hommeh levesquei et ki furent a lui ocirre fachent amendes convenables par le dittej monsingneur le compte Haynnauk.
Item chil ki estoient homme leveske et ki furent a lui ocirre fachent pelegrimages de aler Outre meir pour lamel de luy, quant tansm sera.
Item ke li pays teil ke chil de le villen dUtrechto fisent a levesque soit aemplie, chest IIM lb. de Hollandep, dont sil de le ville sobligierent a lui donner quant il isi de prison, et se chil de le ville dient ke les aient paijés a singneur Jacob requierton, ke li ville constrainde les hoirs segneurq Jacob a payer le IIM lb. r et a rendre; et si sil de le ville ne vullents chou faire se requierton, ke il sont hoirs de le pays.
Item ke les dittes ke li evesques Willaumet, dont il apperent lettres saiellés de lui et des prouvoes des eglises et des pluseurs gens autres, u de que veriteis et prueve poront, sont paiés.
Item et ses toutes ches coses et amendes deseureditesu ne vuellentv faire li evesques et sil de levesquitw dUtrechtx, dont requiert me sires Florensy Bartoud, sires de Maillines, pour luy et les siens a tres noble prinche monsires le conte de Haynnauz etc., quil ait enconvent par se louauteyt kila' ne sera aidans ne confortans en priveit ne en appiert par lui ne par les siens, sans mavaise occoison, monsires levesqueb' dUtrechtc' ne chiaus del eveskiet, anchois sentira et d' souffera ke cil de Hollandee' ki vorront aidier monsires Florensf', singneur de Mallinesg' deseuredit, li aydent.