Bisschop Gwijde van Utrecht draagt aan graaf Jan II het kasteel Ter Horst over voor zolang als de schulden van het Sticht Utrecht aan de Hollandse graaf niet zijn terugbetaald, en voor zover de graaf die schulden kan aantonen.
Deze en de volgende tekst (nr. CA 13) is door Melis Stoke ingeschreven in het Papieren cartularium (zie Burgers, Rijmkroniek.).
Littera heren Ghyen biscop tote Utrech dat hi inde hant set den grave van Hollanda husinghe ende de burch ter Hurst.b
Onderstaande tekst is uitgegeven naar A. Hetgeen daar onleesbaar is geworden vanwege de slechte staat van het papier, is tussen rechte haken aangevuld naar afschrift B.
Vgl. het volgende nr. CA 13.
c Wi Ghuyd, bi der ghenadene Gods ghecoren ende gheconfirmert te bisscope tUtrecht, maken cont allen lu[den] dat wi enen hoghen manne, heren Janne grave van Henegouwenf, van Hollantg, van Zelanth ende here van Vr[ie]zelanti, onzen lieven here ende broeder, hebben bewijst ende in hant gheset alle die husingh[e] ende die borch ter Horstj, [voer] alsulke scout alze hi betoghen mach met brievenk ende met hantvesten diem[en h]em ende sinen vorders gr[a]ven van Hollantl daer up van des Ghestichtsm weghen van Utrechtn scoudich es; ende ware dat [on]zer ghebra[ke], dat men hem noch sine nacomelinghe of hare boden ende cnapen niet daer af doen eno sal, vor dat si va[n] alsulkerp scout alq betaelt sijn.
In orconde van desen brieve b[e]zeghelt met minen zeghele. Ghegheve[n in] den jare ons Heren Mo CCCo ende twe, des dinxendaghes na sin[te] Margrietenr daghe tUtrecht.