Graaf Willem III verklaart dat hij in zijn landen heer Floris Berthout zal bijstaan wanneer deze aangevallen zou worden door hertog Jan III van Brabant vanwege de verkoop van Mechelen, en dat hij zich niet zal mengen in de schulden van Floris en heer Jan van Berlaar bij de Lombarden, noch in het geschil tussen Floris, Jan en (Hendrik Berthout,) heer van Duffel, enerzijds en de Mechelaars anderzijds.
Boven en onder de tekst een kruis (die erboven tussen het opschrift en de tekst).
De bovenstaande datering is gebaseerd op de veronderstelling dat de paasstijl is toegepast; zie de Inleiding.
Zie de opmerking bij nr. CA 36.
Onderstaande tekst is uitgegeven naar A. Hetgeen daar onleesbaar is geworden vanwege de slechte staat van het papier, is tussen rechte haken aangevuld naar het afschrift B; waar nodig is de (vaak corrupte) lezing van B gecorrigeerd naar de bovenvermelde editie door Croenen van een op grotendeels identieke oorkonde d.d. 1316 maart 11. Ondanks die verschillen (hieronder aangegeven in de voetnoten) beschouwt Croenen de onderstaande tekst uit A en B blijkbaar als identiek aan de door hem uitgegeven versie; mogelijk betreft de tekst in A een ontwerp, die enkele dagen later in licht herziene vorm is uitgevaardigd.
[Une lettre que] mesires a donnee a monsigneur Florenta Ber[thausb de Malines, c que se li d]us le voet werrier pour lokison dou dit acat [.......... ve]nir en ses pays et ne se doit mesires [....] de nule dette kil doit a Lombars, ne de le w[er]re k[il] a [.......... Ma]lines.
[d Guillaumese cuens de Haynauf, de Hollandeg, de] Zelande et sires de Frizeh faisons sa[voir a to]us ke se hausi princes Jehansj, par le grasce de Diu dus de B[ra]bant, [de Lothringek et de Lemburchl, nos sire]sm et ameis couzins, voloi[t] guerr[oijer u p]or[ter d]amages a noble homme, no chier couzin et foy[aul]e [mo]ns[igneur Florent Berthautn, pour le vendag]e kil a fet a nous de o Malinsp [et] des apperte[nanc]es, u a [c]iaus ki ont esteit avoekes luy q, nous seriemesr et [sons tenus deaus soustenir en n]ot paijs de Haynnauu, de Hollandev et de Z[e]landew, et d[iestrex] favoraules a caus a no pooir. Item avons [no]us enconvent [au dit monsigneur Florent que de nulle] dette kil ne mesires Jehansy d[e] Berl[a]erez doi[venta'] a nul Lombart juskes a le daite de cest[e lettre], nous [ne nous mellerons de riens, n]e les constrainderons ne b' fero[n]s constr[aindre]c', ains les lesserons bien conven[ir] entre [iaus et les Lombarts. Item avons nous en c]onventd' ke e' des werres nef' d[es de]bas ki ont estei juskes [au] jour de wy entre le dit mo[nsigneur] Fl[orent, monsigneur Jan de Barlare et le signeur] de Dulffen dune part et ciaus de Maline[s] dautreg' part nous ne nos mellerons, se cil de Ma[lines lor en volent demander nulh' dam]age i'. Et toutes les cozes [de]vant dit[es] j' prometons nous k' a tenir l' en boinne foi m'.
Par le tes[moing de ces lettres saieels de no saiel.] Donn[ees] n' l[a]n de Gra[sce mil] trois ce[ns et] quinze, leo' lundi apres Reminiscerep'.