Graaf Willem III draagt Gijsbrecht van Leiderdorp op om namens hem uitspraak van een zeventuig te vragen in de zaak van het leengoed in het ambacht Leiderdorp dat door heer Floris van Rodenburg in vrij eigendom zou zijn verkocht; de graaf belooft de helft van de bij die uitspraak aan hemzelf toegewezen land aan Gijsbrecht in leen te zullen uitgeven.
Haer Florens van Rodenburch heeft sijn lant tot Leyderdorp leggende voir eygen vercoft.
In de marge een kruis.
Bij het begin van de tekst in de marge een horizontaal streepje.
De onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift B.
Wi Willaema grave van Henegouwenb, van Hollandc etc. maken kont allen luden. Want wi verstaen hebben dat wi land hebben souden in Leyderdorper ambochte dat haer Florens van Rodenburch, diet van ons in liene helt, vercoft soude hebben voir eyghen, soe hebben wi bevolen Ghizebrechtd van Leydedorpe dat hijs anesprake van onsen weghen op die zevene also velee als roerd van sinen vaderf ende sinen broeder tote vier ende twintich morgheng toe, op sijns selfs coste; ende van alsoe menighe morghen lands als ons die zevene den eyghendomme of gheven, daer of zullen wi Ghizebrechteh voerseyd die helfte gheven in rechten liene van ons te houden.
In orkonde desen brieve etc. Ghegheven in diei Haghe des donresdaghes na Beloken Paeschen int jaer ons Heren M CCC twie ende twintich.