Graaf Willem III beveelt die van het Noordeinde te Leiden de nieuwe brug te maken over de Rijn die heer Dirk burggraaf van Leiden, ridder, en schout, schepenen en Raad aldaar toegestaan hadden, en daarin een voorziening aan te brengen zodat die gesloten blijft behalve voor agrarische activiteiten, en gelast die van de vierentwintig ambachten dat zij doorgaan met het onderhoud van de Grote brug zoals zij gehouden zijn te doen; voorts belooft hij dat die nieuwe brug geen doorgaande weg zal worden, tenzij met toestemming van de Leidenaren.
Bij de foliëring is het nummer 47 overgeslagen. – De tekst is gecancelleerd d.m.v. enkele kruisen. Aan het einde, door andere hand: Littera rupta fuit et cassata.
Deze doorgehaalde tekst is niet overgenomen in het duplicaatregister AGH 242.
In de tekst wordt bepaald dat de nieuw te bouwen brug buiten gebruik zal blijven behalve in de tijden dat men naar het akkerland moet; alleen de melkmeiden zullen er altijd gebruik van kunnen maken, d.m.v. een loopplank over het open middendeel. – Vgl. nr. NH 252.
Wi Willaema grave etc. maken cont allen luden dat wi verstaen hebben dat onse lieve ende ghetrouweb ridder here Dieric, burchgrave van Leyden, ende die scoute, scepen ende Raet van onser poirte van Leyden met ghemenen overeendraghen gheoerloft hebben dien uyt den Noerdende van Leyden ene nuwe brugghe te maken over den Rijn gaende jeghens den Marendijc, in manieren datter een draye boem an wesen soude jof datmer een vacc up d open houden soude, ten ware in den oest jof in den lentijn als die lude haer land bruken souden; wilke brugghe ons ende onsen ghemenen Radee orbaerlic denket wesen onser poirte vors. Ende want wi nu verstaen dat enigherhande lude uyt onser poirte vors. daer jeghens sijn om dien ducht datter onse poirte mede gheachtert soude wesen ende dat die van den vier ende twintich ambochten die Grote bregghe onghemaeket mochten laten die si sculdich sijn te maken, daer onruste jof onghenoech of comen mochte, dat wi verhoeden willen, zoe willen wi dat die van den vier ende twintich ambochten vorscreven haer bregghe maken als si scoudich sijn te done ende sise hier toe ghemaket hebben, ende dat dese nuwe brugghe een vac open behoude jof den draye boem besloten also alst den gherechte orbaerliken denket, ten si in den lenten ende in den oest ende in den hervest dat die lude haer land daer over bouwen moghen; ende als dat vac open es, dat daer een boem legghe den joncwiven over melken te ghane ende anders. Ende gheloven onser porte vorscreven dat wi van deser nuwer bregghe en ghenef ghemene strate en zullen laten maken, ten si bi goed denken onser goder lude van onser porte van Leyden vors.
Ende om dat wi willen etc. Ghegheven in die Haghe up sente Victors avond in anno XXIIIIo.