Graaf Willem III geeft Hendrik de Bruine en Andries van Hale, kooplieden uit Westfalen, vrijgeleide door zijn landen voor de duur van een jaar, met de bepaling dat bij tussentijdse opzegging door hem zij acht dagen de tijd hebben het grondgebied te verlaten met hun koopwaar.
Heynrick die Bruyne ende Andries van Hale geleydea.
De registratie van deze oorkonde is in verkorte vorm, maar afgezien van de intitulatio en adres (en mogelijk de corroboratio) lijkt vrijwel de hele tekst van het stuk te zijn opgenomen.
De onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift B.
Item hevet mijn here bi siere letter ghegheven Heynrike dieb Brune ende Andriese van Hale, coipmanne van Westvalen, goed ende vaste gheleyde onghemoyt ende onghelet te varen, te blivene ende tekeeren over al in sinen lande van Heynnegouwenc, van Hollandd, van Zelande ende van Vrieslandf met haren goede ende met haren comanscip van sente Jans daghe midsomerg die naist comet een jaer dair na, sonder archlist, overmids hore rechtenh tollen die si mijns heren tolnars betaillen sullen van den goede dat si voeren zullen dat hem toe behoirt, in manieren dat mijn here hem dit voirs. gheleyde wedersegghen mach; ende wair dat sake dat hijt hem weder seyde, so gheeft hem mijn here goed gheleyde achte daghe na dien dat hijt hem weder seyd sal hebben, sijn land te rumen met horen goede ende met hoere coemanscip, sonder archlist bezeghelt mit sinen seghel.
Ghegheven tote Zeerixeei op den Ascentien dach int jaer ons Heren dusent drie hondert twee ende twintich.