Graaf Willem III staat zijn trouwe ridder heer Wouter van Berchem toe dat hij gelden int bij zijn 'vrienden' die goed binnen zijn ambacht hebben en die hem indertijd een bede hebben toegezegd in verband met door hem te betalen zoengeld vanwege een doodslag te Mechelen, ook wanneer die vrienden inmiddels verhuisd zijn; hij beveelt de ambachtsheren onder wie dezen nu woonachtig zijn om heer Wouter behulpzaam te zijn.
Her Wouterea van Berchem.
In de marge, door andere hand: Exspiravit.
Wi Willamb grave van Henegouwenc etc. maken cond allen ludend dat wi oerlof ghegheven hebben heren Wouteree van Berchem, onsen ghetrouwen riddere, te panden alle de ghene die sine vriende waren ter tijt doe hi den manf te Macheleng sloech ende die hem sint ene bede ghaven te hulpe tote diere soenen in sine ambochte, alsoh verre als hoir goet binnen sinen ambocht gheleghen es. Ende waer hem yemant die doe sijn vrient waren als men hem die bede gaf seder ontrumeti sijn, so ombide wi harenj k heerscap daer diel onder wonen dat si heren Woutere vorseit jof sinen bode helpe doen van diere ghiften vorscreven, ghelt jof pande; ende des niet en laet.
Ghegheven in Middelburchm op den Paeschavond int jaer ons Heren M CCC viern ende tvintich.
Per dominum personaliter.