Graaf Willem III verklaart dat ten overstaan van hem en van drie met name genoemde leenmannen heer Gillis van Kruiningen, ridder, alle grafelijke leengoederen aan hem heeft opgedragen ten behoeve van zijn zoon Raas die hij heeft bij vrouw Catharina van Rotselaar en van de zoons die hij nog bij haar zou krijgen, onder wie na zijn dood deze goederen verdeeld zullen worden; de oorkonde wordt meebezegeld door de getuigen.
Her Gillis van Cruyningea.
Wi Willemb grave van Henegouwenc, van Holland, van Zeeland ende here van Vrieselandd maken cond allen luden dat e haer Gillijs van Cruninghen, ridder, quam voir ons ende voir onsen mannen alze voir haren Florensf van der Vere, haren Henricg van Everinghen, riddren, ende voir Boudwijnh van der Maelstede, ende droch up al dat goed dat hi van ons houdende es toit sijns soens behoef dien hi hevet van ver Katherinen van Rothelarei jof toit dier sonen behoef die hi noch hebben mochte van hare, elker lijc te deelne ghelike Rachonj sinen sone, ende dit na sienen leven.
In kennesse der waerheyt hebben wi desen brief bezeghelt med onsen seghele. Ende want wi haer Florens van der Vere ende haer Henrick van Everinghen, riddre, ende Bouddijnl van der Maelstede hier over waren, soe hebben wi desen jeghewordighen brief med onsen lieven here den grave voirnoemd besegheld med onsen seghelen omme diem meerre sekerhede. Ghegheven in Middelburchn des vridaghes na sente Odulfs dach int jaer ons Heren dusent driehondert vijf ende twinticho.
Per dominum personaliter.