Graaf Willem III gelast de poorters van Zierikzee die procuratoren zijn van de minderbroeders aldaar, die onder zijn bescherming staan, dat zij ervoor zorgen dat de minderbroeders daadwerkelijk in het bezit komen van de hun gedane schenkingen en daarbij niet meer gehinderd worden; voorts beveelt hij alle goede lieden van de stad daarin behulpzaam te zijn.
Die mynrebroders te Zierixee.
Wi Willaema grave etc. onsen goeden luden portre tot Zirixeb die nu derc minderbruders aldaer procurators sijn jof wesen zullen, saluit met goder jonste. Want wi verstaen dat ons gode vriendd die minderbrudere van Zirixee, die wi in onse bescermenesse ghenomen hebben ende nemenf, menigerhande hinder ende wederstoet hebben te vercrighene alzulke almoesen ende testamente als hem jof te haren behoef ghegheven worden jof bewijst, dat ons leet es ende wig niet ghedoghen willen, so ombiden wi ende bevelen juh allen ende elker besonder die nu hare procurators zien jof wesen zullen met desen briefe dat ghi van onsen weghen hem ende te haireni behouf innet met warliken rechte jof met geesteliken al dat hem ghegheven word jof ghegheven es j ende al dat hem bewijst word jof bewijst es in almossen, in wat manieren dat sij; ende ombieden allen onsen goden luden van onser port van Zirixek vorseit dat zij hier in vorderen ende helpen dat die midderbrodersl haren almoesen ghenaken.
Ghegheven etc. des maensdaghes na Paschen int jar ons Heren Mo CCCmo XXVII.
Per fratrem Petrum Muisketm lese meister, dominum Zudensemn et abbatem de Middelburcho.