Inleiding
M.J. van Gent
- 1. Onderzoek in het verleden
- 2. Geschiedenis van het project
- 3. Politiek overleg in de 15e en 16e eeuw
1. Onderzoek in het verleden
Tal van archieven in Gelderland bevatten archiefstukken met betrekking tot landdagen blijkens aparte rubrieken hiervoor in de inventarissen. Dat is niet verwonderlijk, want sinds de veertiende eeuw waren landdagen een belangrijk element in het politieke leven van het hertogdom Gelre. Gelre bestond in de Middeleeuwen uit vier kwartieren, te weten het kwartier Nijmegen, Roermond (ook wel Overkwartier genoemd), Zutphen (de Graafschap) en Arnhem (of de Veluwe). Landdagen waren bijeenkomsten van de edelen (waaronder de bannerheren) en de steden uit deze vier kwartieren. De hertog van Gelre kon deze bijeenkomsten naar eigen inzicht organiseren, indien hij zijn onderdanen wilde consulteren over kwesties inzake binnen- en buitenlandse politiek. Wanneer de hertog uitlandig was, kon zijn plaatsvervanger (de stadhouder) de landdag samenroepen.
De belangrijkste documenten van zulke landdagen waren de landdagrecessen, verslagen van het verloop van de vergadering, soms aangevuld met presentielijsten en akten met besluiten. Elke edelman en stad kon een afschrift van de landdagrecessen krijgen, vandaar hun voorkomen in diverse archieven van adellijke geslachten en in stadsarchieven. Ook andere stukken in connectie met de landdagen kwamen in archieven terecht, zoals bijvoorbeeld oproepen voor de landdagen en brieven van stedelijke afgevaardigden aan hun collega-stadsbestuurders.
Naast de landdagen waren er ook kwartierdagen, bijeenkomsten van de edelen en steden van de afzonderlijke kwartieren. Deze werden gehouden onder auspiciën van de hertog en van de hoofdstad van het kwartier, ofwel Nijmegen, Roermond, Zutphen en Arnhem. Deze vier steden, ook wel de hoofdsteden genoemd, kwamen soms ook op eigen gezag bijeen om zich te beraden over lopende politieke aangelegenheden. De hertogen waren niet gelukkig met deze particuliere bijeenkomsten, maar zij waren niet in staat dit afzonderlijke overleg te beletten. Van deze kwartierdagen en vergaderingen van hoofdsteden zijn ook diverse archiefstukken bewaard gebleven.
Historici hebben tot dusverre het materiaal met betrekking tot de landelijke en lokale politieke vergaderingen in het hertogdom Gelre slechts in beperkte mate systematisch bestudeerd. In de zeventiende eeuw schreven Johannes Pontanus (1571-1639) en Arend van Slichtenhorst (1616-1657) uitvoerige geschiedenissen over het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen van de vroegste tijden tot 1581. Hun kronieken worden nog altijd beschouwd als belangrijke verhalende bronnen voor het gewest. Zij verwijzen wel naar enige landelijke vergaderingen in de vijftiende eeuw, maar in de beschrijving van de zestiende eeuw verdwijnt Gelderland steeds meer uit beeld.1
Tal van teksten met betrekking tot landelijke bijeenkomsten werden afgedrukt in P. Bondam, Verzameling van onuitgegeeven stukken, tot opheldering der vaderlandsche historie (1779-1781) en in I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland (1830-1875). De laatstgenoemde nam in zijn opstel ‘Eerste handelingen van Jan graaf van Nassau-Katzenellenbogen, als stadhouder des vorstendoms Gelre en graafschaps Zutphen’ ook enige landdagrecessen op. Het gaat in deze gevallen echter om een klein aantal teksten uit beperkte periodes (Bondam: juni 1576-februari 1578; Nijhoff: tot 1538 en 1578-1580). Bovendien hebben beide auteurs in hoofdzaak gebruik gemaakt van het archief van het Hof van Gelre en het stadsarchief van Arnhem en nauwelijks andere stedelijke archieven geraadpleegd.
In de jaren 1859-1899 publiceerde W.J. baron d’Ablaing van Giessenburg drie studies over de ridderschap van de Veluwe, Zutphen en Nijmegen. Deze werken bevatten uitvoerige geslachtsregisters van adellijke families uit de vijftiende tot de achttiende eeuw. Hij baseerde zich in sterke mate op het materiaal dat W.A. baron van Spaen (1750-1817) had verzameld. Beide onderzoekers maakten gebruik van landdagrecessen, maar met een beperkte doelstelling. Het ging hen er in hoofdzaak om vast te stellen welke edelen toegang hadden tot de vergaderingen, en niet wat er op die vergaderingen besproken werd. Voor de historische toelichtingen baseerde d’Ablaing van Giessenburg zich voornamelijk op de publicaties van Bondam en Nijhoff.
In 1864 verscheen Geschiedenis van de Staten van Gelderland, van den oorsprong tot heden van G.A. de Meester in twee delen. Hij behandelde de periode tot 1584 in zo’n honderdnegentig bladzijden, waarbij ook hij zwaar leunde op Bondam en Nijhoff en nauwelijks eigen archiefonderzoek deed.
In de twintigste eeuw zijn wel enige studies verricht over de Staten van Gelderland, maar deze kenden steeds beperkingen. In 1913 beschreef A. Zijp de strijd tussen het Hof van Gelre en de Staten van Gelderland enkel voor de periode 1543-1566 voornamelijk op materiaal uit het archief van het Hof van Gelre en het stadsarchief van Arnhem. In 1950-1956 gaf W.J. Alberts in zijn tweedelige De Staten van Gelre en Zutphen een overzicht van de ontwikkelingen van de Staten tot 1492. Hij baseerde zich echter in hoofdzaak op het hertogelijk archief en de stadsrekeningen van Arnhem en in mindere mate die van Zutphen en Venlo. In 1958 beschreef K. Nüsse de opkomst van de standen in Gelre vóór 1418, maar dat gebeurde voornamelijk aan de hand van de stadsrekeningen van Arnhem. Ook de artikelen en studies, die merendeels verschenen in de Bijdragen en mededelingen van Gelre of in de Werken van Gelre, bestreken aldoor een beperkte periode en gebruikten hooguit een paar landdagrecessen als basismateriaal.
In de jaren negentig van de twintigste eeuw is een begin gemaakt aan de ontsluiting van de landdagrecessen van de Staten van Gelderland vanaf 1711. Deze uitgave bestaat uit lijsten van comparanten en regesten van de afzonderlijke bijeenkomsten. De landdagen en vergelijkbare vergaderingen van vóór 1711 zijn echter nog altijd niet eens geïnventariseerd.
1J. Pontanus, Historiae Gelricae libri XIV (Harderwijk 1639). A. van Slichtenhorst, XIV. Boeken van de Geldersse geschiedenissen (Arnhem 1654). Dit werk is in feite een uitgebreide vertaling van Pontanus met correcties en aanvullingen. In 1967 verscheen een fotografische herdruk van het laatstgenoemde werk met een inleiding van P.J. Meij, ‘Arend van Slichtenhorst en de Gelderse geschiedschrijving’.