Verzekeringsfondsen

 
English | Nederlands

'Levensverzekering Maatschapij' opgericht door het NOG

Gegegevens

Naam 'Levensverzekering Maatschapij' opgericht door het NOG
Plaats Amsterdam
Provincie Noord-Holland
Aard onderwijzers
Verzekering op het leven goedgekeurd volgens KB 1830/1840
Datum 1863-1976 (fusie)
Jaar van oprichting 1863
Bestaansduur > 50 jaar
Fusiedatum 1976
Fusieresultaat NOG/De Jong
Weduwegeld ja
Wezen ja
Overlijden ja
Leden
Jaar Aantal
1862 341
1866 545
1871 547
1876 646
1881 945
1886 1800
1888 2252
1891 2477
Tekst

Levensverzekering Maatschappij opgericht door het NOG. 1863-1976 samengegaan met De Jong tot NOG / De Jong

Goedgekeurd volgens KB 1830 bij KB 13 aug. 1863; 5 jan. 1864, 107 meegedeeld dat het per 1 jan. 1864 in werking is getreden; KB 3 maart 1876, 9 (Kabinet des Konings, inv. 2150) reglementswijziging van Weduwenfonds NOG goedgekeurd, evenals naamswijziging tot Levensverzekering Maatschappij.

Oprichting: Al in 1859 was het NOG-bestuur met de voorbereiding van een weduwenfonds begonnen. Aangezien het NOG aan wie zich voor 1862 als lid inschreef het inschrijfgeld kwijt schold was de toelatingsgrens van 500 leden spoedig bereikt. Om de toezeggingen van het fonds voldoende waar te kunnen maken vormde het NOG een reserve- of zekerheidsfonds. Daarnaast kwam ook nog een Hulpfonds tot stand, waaruit weduwen, die geen recht hadden op een volledige uitkering, aanvullende steun kregen. Dit fonds gevoed uit allerlei geldwervingsacties, terwijl het later mee deed in de winstdeling. Ook de leden deelden in de winst. De eerste winstdeling vond in 1881 plaats, vervolgens weer in 1886 en 1891. Vanaf 1884 kregen de directieleden een kleine vergoeding. Volgens het Correspondentieblad 1938 was het NOG een initiatief van Jacobus Aquoy (?-1873), die zich liet opvolgen door zijn schoonzoon Auke Heinsius, die van 1873-1904 directeur was. In 1871 wiskundige (leraar) Gerardus Snoer aangetrokken, die tevens wiskundig adviseur was bij de Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en lijfrente. Relatie met NOG werd beëindigd nadat de overheid het onderwijzend personeel onder haar weduwenvoorziening had gebracht in 1906.

Leden: 1862 341; 1866 545; 1871 547; 1876 646; 1877 675; 1881 945; 1886 1800; 1888 2252; 1891 2477.

Voorzieningen: Verzekerde bedragen volgens reglement van 1876 ƒ100-6000. Als lidmaatschap van het NOG wordt stop gezet, stopt ook deelname in de verzekering. Maximaal verzekerd bedrag in 1879 verhoogd tot ƒ8000, in 1886 tot ƒ10.000.

Financiële gegevens: De premie inkomsten stegen van ƒ16.177 in 1866 tot ƒ105.165 in 1891; het verzekerd kapitaal van ƒ556.417 in 1866 tot ƒ4098.928 in 1891, in 1938 was dat 65 miljoen en was de reserve bijna 23 miljoen.

Wiebes Leemans, Geschiedenis, 12. Banden met het NOG in de loop der tijd losser.

Bronnen: S. 725, 1 jan. 1863- , 12, 15; De Boer en Heinsius, Het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap, 1842-1892, 150 ev.; departementale lijst; Correspondentieblad, 1889; 1938.