Opzoomer, Adèle Sophia Cordelia (1856-1925)

 
English | Nederlands

OPZOOMER, Adèle Sophia Cordelia, vooral bekend onder het pseudoniem A.S.C. Wallis (geb. Utrecht 21-7-1856 – gest. Rotterdam 27-12-1925), schrijfster. Dochter van Cornelis Wilhelmus Opzoomer (1821-1892), hoogleraar wijsbegeerte, en Adelaïde Catherine Joseph Ackersdijck (1826-1900). Adèle Opzoomer trouwde op 5-7-1888 in Utrecht met Géza Antal von Felső-Gellér (1866-1934), theoloog. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

Adèle Opzoomer groeide met haar broers Emile (1850) en Walter (1865) op in een gezin waar wetenschap en kunst in hoog aanzien stonden. Haar vader, de destijds beroemde filosoof, jurist en theoloog Cornelis Willem Opzoomer, had grote invloed op de ontwikkeling van zijn dochter. Het ouderlijk huis aan de voorname Utrechtse Maliebaan bood professoren, studenten en vrienden een plek voor discussie. De kleine en tengere Adèle was intellectueel begaafd en leergierig, maar kreeg vanwege een slechte gezondheid onderwijs aan huis en had weinig contact met leeftijdgenootjes. Wel speelde ze toneel met Anna en Etha Fles, dochters van een kunstzinnige Utrechtse familie. Haar ouders wekten bij Adèle de liefde voor de Duitse taal en cultuur en stuurden haar korte tijd naar een Duitse kostschool. Al vroeg bleek haar talent voor schrijven en schilderen. Ze kreeg schilderles van de beeldend kunstenaars Margaretha Roosenboom en Johannes Bosboom.

Een jonge schrijfster

In 1875 debuteerde Adèle Opzoomer onder het pseudoniem A.S.C. Wallis met Der Sturz des Hauses Alba, een in Duitse verzen geschreven treurspel over hertog Alva en zijn zoon. Haar pseudoniem was een samentrekking van ‘Walli-Zus’, zoals haar jongere broer haar placht te noemen. De letterkundige wereld was verrast dat een negentienjarig meisje dit doorwrochte werk had geschreven. Het drama werd in Nederlandse schouwburgen opgevoerd en kreeg ook in Duitsland aandacht. Een jaar voor het verschijnen van het boek droegen vader Opzoomer en de letterkundige Lina Schneider-Weller op diverse podia al fragmenten voor uit wat zij ‘het werk van een jonge onbekende Hollandse schrijfster’ noemden. Ook in 1875 schreef Wallis een – opnieuw Duitstalig – historisch drama in rijmloze verzen: Johann de Witt. Omdat ze hierin suggereerde dat Willem III medeplichtig was aan de lynchpartij in Den Haag, werd ze bekritiseerd door de befaamde historicus Robert Fruin. In reactie hierop publiceerde zij nog hetzelfde jaar de brochure Prins Willem III en de moord der gebroeders De Witt, waarin ze haar opvatting met verve verdedigde.

A.S.C. Wallis publiceerde in 1877 In dagen van strijd, een historische roman over het Brusselse hofleven van Margaretha van Parma en het begin van de Opstand tegen Spanje. Zes jaar later verscheen Vorstengunst (1883), over het Zweedse hof aan het begin van de zestiende eeuw. Van beide romans verschenen zes herdrukken en vertalingen in het Duits, Engels en Zweeds. In 1880 werd de inmiddels 24-jarige A.S.C. Wallis benoemd tot erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Zij was na Geertruida Bosboom-Toussaint en Lina Schneider-Weller de derde vrouw, maar wel de jongste, die deze eer te beurt viel. Steeds waren lezers en critici getroffen door de enorme geschiedkundige kennis en het wijsgerige inzicht van de jonge schrijfster. Criticus Conrad Busken Huet vergeleek haar werk met dat van grootheden als George Sand en George Eliot, Willem Kloos noemde Vorstengunst een ‘duurzaam werk’ (Letterkundige Kroniek,1885-1886). Maar er was ook kritiek: haar personages waren weinig levensecht, en voor Lodewijk van Deyssel vertegenwoordigde haar werk ‘het koude, het doodsche’ (Nieuw Holland, 1894). Bosboom-Toussaint, wier historische romans door Wallis zeer bewonderd werden en met wie ze correspondeerde, erkende haar jonge collega-schrijfster als ‘een groot talent …. dat geen goed kompas heeft, waar het zich naar richt’ (gecit. bij Bouvy, 255) en constateerde historische onvolkomenheden.

Wallis schreef ook voor tijdschriften als De Gids, Eigen Haard en De Nieuwe Eeuw en correspondeerde met literaire tijdgenoten als Frederik van Eeden, zijn vrouw Martha van Vloten en Albert Verwey. Ook vertaalde ze een werk van de Hongaarse schrijver Emérich [Imre] Madách naar het Nederlands: De Tragedie van den Mensch (1887, herdruk 1922). Het Hongaars had ze geleerd van haar toekomstige echtgenoot.

Hongarije

In 1888, op bijna 32-jarige leeftijd, trouwde Adèle Opzoomer met de tien jaar jongere Géza Antal, een Hongaarse theologiestudent van haar vader. Na de kerkelijke inzegening van het huwelijk in Hongarije ging ze in Pápa wonen, waar Antal als leraar aan het Protestants Seminarie was benoemd. Later werd hij hoogleraar in Boedapest en bisschop van de calvinistische kerken van Trans-Danubië. In 1894 werd hun zoon Cornèl geboren. Het echtpaar zou ruim dertig jaar in Hongarije wonen. Toen haar man in de wintermaanden 1905/06 in Amerika werkte, verbleef Adèle Antal-Opzoomer met haar zoon in Den Haag. In die periode ontmoette ze de latere criminologe Clara Wichmann, die zich liet inspireren door de schrijfster Wallis en haar Vorstengunst.

Wallis verdiepte zich in de cultuur van haar nieuwe vaderland en bleef schrijven, onder andere het treurspel Een Hongaarsche samenzwering (1905). Ook publiceerde ze poëzie en korte verhalen in Nederlandse kranten en tijdschriften. Haar laatste grote historische roman, De Koning van een Vreugderijk, over de Zweedse koning Gustaaf III, verscheen in 1913. Zij introduceerde ook Hongaarse dichters in Nederland. In 1915 verzamelde haar bewonderaar C.J. Wijnaendts Francken treffende citaten uit haar oeuvre in Gedachten uit de werken van A.S.C. Wallis. Een aantal van haar uitgaven is nog tijdens haar leven in het Hongaars vertaald; bijdragen aan Hongaarse tijdschriften ondertekende ze met ‘mevrouw Géza Antal’.

Het leven van Adèle S. C. Antal-Opzoomer was niet altijd gemakkelijk. Zelf had ze gezondheidsproblemen (onder andere een nierkwaal), in de Eerste Wereldoorlog raakte haar zoon als frontsoldaat gewond, haar man zat ten tijde van de Hongaarse Radenrepubliek (1919) gevangen en er speelden financiële problemen. In 1920, op de vlucht voor het communistische regime in Hongarije en op weg naar Nederland, werd haar koffer met familiedocumenten en veel nieuwe manuscripten gestolen. Met haar man en kleinzoon (haar zoon bleef in Hongarije) vestigde ze zich in Rotterdam. Het Ondersteuningsfonds der Vereniging van Letterkundigen schonk haar een bedrag van vijfhonderd gulden, maar het verlies van haar manuscripten sloeg een diepe wond en verlamde haar werkkracht.

In haar laatste jaren bezorgde Wallis nog De Volkskunst der Zevenberger Hongaren (1923), schreef ze artikelen en publiceerde ze de bundel Gedichten (1924) van de Hongaar Sándor Petőfi. In 1925 overleed Adèle Antal von Felső-Gellér-Opzoomer op 69-jarige leeftijd in Rotterdam aan de gevolgen van een beroerte. Haar dood kreeg veel aandacht in de media.

Betekenis

In de beginjaren van haar schrijverschap gold A.S.C. Wallis als een literair wonderkind en oogstte zij veel roem. Later nam de waardering voor haar werk af. Dat had deels te maken met haar vertrek uit Nederland, maar vooral met de opkomst van de Tachtigers: haar retorische stijl, wetenschappelijke denkwijze, taal en compositie werden door de kritiek gerekend tot de voorbije tijd van De Gids. Toch bleven er herdrukken van haar werk verschijnen. In 1947 promoveerde de Nijmeegse letterkundige S.J.R. Rameckers op haar oeuvre. Ook werden er straten naar haar genoemd: Adèle Opzoomerstraat (Amsterdam) en Wallisweg (Rotterdam).Voor haar verdiensten als vertaler van de poëzie van Petőfi eerde Hongarije haar in 2014 met een borstbeeld in de tuin van het Petőfi museum in Kiskőrös, en in 2015 was zij een van de negentiende-eeuwse schrijfsters aan wie het Letterkundig Museum een kleine tentoonstelling wijdde.

Naslagwerken

Van Bork/Verkruijsse; Brink; Frederiks/Van den Branden; Levensberichten; Ter Laan; RKD; Scheen; Winkel

Archivalia

  • Letterkundig Museum, Den Haag: collectie Opzoomer brieven en foto’s, toegang O 354.
  • Het Utrechts Archief: DTB.
  • Universiteitsbibliotheek Leiden: brieven.
  • Universiteitsbibliotheek Universiteit van Amsterdam: brieven.

Publicaties

Afgezien van de in de tekst genoemde publicaties (een selectie):

  • ‘Noordsche Schetsen’, Vaderlandsche Letteroefeningen (1876).
  • De Twijfel in het Drama (z.p. 1878).
  • Eene Studie over Zweedsche Poëzie (z.p. 1879).
  • ‘Gerda, een Noordsche Sage’, De Gids (1884).
  • ‘Verzen’, Onze Eeuw (1904, 1906, 1907).
  • Een Liefdedroom in 1795 (Haarlem 1906).
  • Zielestrijd (Haarlem 1908).
  • Citaten Wallis in: J. Cauberghe, Nederlandsche taalschat 4 (Turnhout 1946).

Literatuur

  • Conrad Busken Huet, ‘Drie voorwaarden van kunstgenot’, Literarische Fantasiën en Kritieken 10 (6de druk; z.p. 1884) 166.
  • Jan ten Brink, Causeriën over moderne romans (Leiden 1884).
  • Willem Kloos, ‘Letterkundige kroniek’, De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) nr. 1, 314.
  • J.E. Sachse,‘Letterkundige tijdgenooten I: Adèle Opzoomer’, Nederland (1888) 227-242.
  • Lodewijk van Deyssel, ‘Nieuw Holland’, in: Idem, Verzamelde opstellen 1 (1894) 29-30.
  • Johanna Snellen, ‘A.S.C. Wallis’, Leven en Werken (1926).
  • J.M.C. Bouvy, Idee en werkwijze van mevrouw Bosboom-Toussaint (Rotterdam 1935).
  • S.J.R. Rameckers, A.S.C. Wallis (Adèle Opzoomer) (Heerlen 1947).
  • Catharina van de Graft, ‘Utrechtse herinneringen aan A.S.C. Opzoomer (Adèle Opzoomer)’, Maandblad van Oud Utrecht (1948) 66-69.
  • Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfsters na 1880 (Nijmegen 1977).
  • Mineke Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen en hoger onderwijs in Nederland 1878-1948 (Amsterdam/Utrecht 1994).

Illustratie

Portret op ca. dertigjarige leeftijd, door Albert Greiner, ca. 1886 (Literatuurmuseum, Den Haag).

Auteur: Marijke van Dorst

laatst gewijzigd: 15/08/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.