Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
11. De Vrijhandelzone (Europese Economische Associatie) en de OEES
(Nota's van Van der Beugel van 1-10-1958, nr. 139868 en 15-10-1958, nr. 146762 met bijlagen)

Van der Beugel is pessimistisch ten aanzien van de mogelijkheid van een redelijke overeenkomst inzake de vrijhandelszone. De onderhandelingen zullen al vastlopen op de Franse eisen. De Nederlandse positie is zorgelijk, omdat Nederland in de groep van de Zes op het Franse negatieve standpunt wordt teruggedrukt. Wel is het Nederland gelukt om een meer communautair standpunt te doen innemen: de EEG-commissie krijgt dan grotere bevoegdheden dan in het Verdrag van Rome is neergelegd, namelijk het gebruik maken van een ontsnappingsclausule door één van de zeventien landen toe te staan. De Ministerraad is van mening dat de Zes in principe niet overstemd moeten kunnen worden. Wat het punt van het gemeenschappelijk buitentarief betreft, wijst Van der Beugel er op dat het Nederlandse standpunt geen intellectueel spel is, maar bepaald wordt door de Nederlandse belangen. Nederland is tegen, omdat het anders gewoon een uitbreiding van de gemeenschappelijke markt van de EEG zou zijn. Hij is van mening dat Frankrijk een vrijhandelszone gewoonweg niet wil. De landbouwkestie kan worden opgelost als de Zes, Engeland en Denemarken het eens kunnen worden. In de mentaliteit van de EEG-commissie ten aanzien van de vrijhandelszone heeft Van der Beugel weinig vertrouwen. Desondanks is het goed als de commissie gaat onderhandelen, omdat de Commissie niet verantwoordelijk wil zijn voor een mislukking ervan. Wat de financiële bijstand aan onderontwikkelde gebieden van de vrijhandelszone betreft, wordt geconcludeerd dat Nederland in zijn afwijzende houding alleen staat en de totstandkoming van een steunregeling niet zal kunnen tegenhouden. Een eventuele bijdrage dient dan ook te worden afgetrokken van andere hulp aan onderontwikkelde gebieden. Drees wijst op het gat in de Nederlandse begroting. Bovendien vindt hij het onjuist om uit Nederlandse tekorten een communistisch land als Zuid-Slavië of een fascistisch land als Spanje te steunen. Besloten wordt af te wachten of van de vrijhandelszone iets reëels tot stand komt en daarna te besluiten of Nederland eventueel iets wil bijdragen.