als eenen Sectemaker aangezien. Hij verzoekt mij zoo ik
hem mogt overleven, en de voorzienigheid hem gene gelegenheid
had gegeven voor zijne gevoelens uit te komen, dan dezelve
openbaar te maken, doch eerst na den dood van zijne
ouders. Door de Joden wordt hij miskend daar hij alle
de bijzonderheden der wet niet opvolgt. Hij zoude tog nog
die bijzonderheden waarnemen zoodra de Joden gelijk
voor de Revolutie, nog een eigen volk uitmaakten. De Christenen
miskennen hem daar zij niet gevoelen welk het onderscheid
is, tusschen een Jood als natie, tusschen een Jood als
secte. Zijn gevoel van het nut waarvoor hij nu voor
beide kan zijn, door de Joden als geestelijk Jood voor te
gaan, en zoo veel mogelijk tot den geestelijken zin van
hun Godsdienst in de Phariseeuwsche plegtigheden verloren
terug te brengen en de Christenen te doen gevoelen dat hunne
eigen Dogmata in de Joodsche godsdienst verborgen leggen en
de geesten op zulk een wijze in hun geloof te versterken. Hij
kan zonder huichelarij alle de gezangen der joden medezingen
in den Christelijken zin. Zijn overtuiging dat meest alle woorden
om dus te spreken dubbel opgenomen kunnen worden, en dat God
ons, daar waar zulks nodig is diergelijke invallen gaf. Hij zelf
zeide eens Ook de Joden verwachten Jesus Christus Salvator
mundi. Bilderdijk zeide tegen Molenaar die hem opmerkzaam
maakte op de hoge denkbeelden die in den Israel schitterden
Ja maar de Heer d' Acosta is ook een Christen gelijk Saulus
er een was. Dwaasheid der menschen in het algemeen
zich als handelend actief te beschouwen daar zij indedaad
lijdend zijn. Wat is zeide ik hem die geest die mij nu
gedurig dringt alle deze gemoeds indrukken weder uit te wisschen.
Dat is zeide hij het denkbeeld het principe uit den val
van Adam overgehouden, dat wij zeker als erfzonde niet
begrijpen kunnen, maar dat tog in de daad bestaat. Dit geval
van trotsheid om Gode gelijk te zijn is tog de grond van alle
de denkbeelden dezer eeuw, van den geest van opstand tegen God
zoo in het staatkundige al in het Godsdienstige. Wij zeggen tegen
God dat wij onder zekere voorwaarde zijnen Godsdienst willen
aannemen. Hij zeide tegen Mozes Ik ben die ben en liet het
niet eerst aan zijn begrippen over om à priori te beslissen of
er een God bestaan kan of niet. Dit wil hij bewijzen dat
ieder van de grote mannen van het O.T. een trek van den Messias
toonde die alles vereenigde. Zijn plan om door de Rabbijnen, door
hetgeen dat die zich tegen hunnen wil hebben laten ontvallen
de waarheid van het Christendom te bewijzen. De Grieksche wijsbegeerte volgens
hem nog een afdruk van het oude Oostersche. Paphyrus beschuldigt
de Christenen hunne denkbeelden uit Plato en uit de Joodsche
schriften genomen te hebben. Nu zegt hij konden de oude Joodsche
Rabbijnen Plato niet kennen, zoo derhalve hun denkbeelden met de
zijne overeenstemmen dan tuigen beide van eene hoge verloren
bron, dan bewijst dit op nieuw dat het Christendom zoo oud als
de wereld was. De Rabbijnen loochenen de wonderen van
Christus niet doch spreken zich zelven tegen. Sommige zeggen nog
zoo als de Phariseen dat hij de duivelen door de
Overste der duivelen uitwierp; anderen dat hij in de
Cabbala ervaren was en dat diegene die de naam van Jehovah
juist uitspreken kan ook alle wonderen kan doen. Wat ligt
hier niet in? Wie anders dan Christus kon den naam Jehovah
uispreken. Wat was de reden dat dacosta aan het onderzoekt
van het Christendom kwam. Zoekende licht in de geschiedenis
der Joden te verkrijgen, geeft hem een Jood uit den Haag een
boek in vier delen dat die van eenen Spaanschen Ambassadeur
gekregen had, hetwelk eene verdediging van het Christendom en
een bewijs van deszelfs waarheid uit het Jodendom
FVIII.108.1
FVIII.108.2
Mémoires 1821
Mémoires 1821
200 201