Genius te ontslaan. Egter had ik ook sommige indedaad
warme en goede oogenblikken. Zondag ging ik reeds vroeg den
schonen Zomerdag bij Oom v. Heukelom op Voorburen[?] genieten. Het
gezelschap in de schuit was weinig belangrijk. Bij Oom v.
Heuk. deden wij eenen schonen toer na den Aardenhout met
den Heer Lannoy en zijn twee zonen. Hier is het vele le
nécessaire en le superflu. Zeer veel superflu is hem echter
door een zamenloop van zaken noodzaak geworden.
Nu de man verdient geluk zoo iemand zulks verdient God
geve hem zijnen zegen. Zijne dochters zijn indedaad [onl.]
en hupsch, hij bijzonder hartelijk. 'S avonds keerde ik terug
met A. Gildemeester en P. v. Hall. Met de laatste sprak
ik natuurlijk veel over papier en crediet. Tijs schijnt door die
ongelukkige zaak v. Cruys en C. veel in zijn Crediet verloren
te hebben. Hierover sprak en dacht ik nog veel malen in
deze week. Hij is indedaad zoo goed en hartelijk maar
eenigzints trotsch zoo dat men hem de zaken zoo niet
zeggen kan. Hij doet zeker te veel, doch ik weet nu niet
meer hoe de zaak aan te pakken. Met Gied converseerden
wij druk in den loop dezer week. Hij bekende dat onze
Italiaansche les allerliefst was. Wij hadden dezelve
dan ook op eene zeer aangenaame wijze Donderdag-
avond weder doorgebragt. Gied is melancolisch, behalve
de gewone reden hinderde hem het gebrek aan Activiteit[?]
en onze goede Papa heeft gelijk dat hij de tegenwoordige
wijze van werken misprijst doch ongelijk, wanneer hij
gelooft dat het geen kwaad in de tijden is, zich kan
veranderen. De toestand van Gied is derhalve zeer onaangenaam
want wat men zeggen moog men werkt tog nog meer uit
ambitie als eigentlijk om geld te winnen.
Proza De goede Cato v. Hall beviel van eenen Pieter
Jan, ik had eenen allerliefsten brief v. Claude waarin
zijne gehele ziel doorstraalt. Mijne vrouw is Goddank wel
en deze week was indedaad werkzaam en genoeglijk.
Gister avond was Dacosta weder bij mij en wij spraken
natuurlijk over de bijzondere leiding der voorzienigheid in al
dat voorgaande. Bijzonder was hij getroffen toen ik hem
voorlas, wat ik deswegens geschreven had. God zegene de
vriendschap en doe mij de zijne waardig wezen. Alles uit
elkander te zetten zoo als hij zulks zeide hoe hij mij
in vele opzichten aan het denken hielp en zich daaruit indedaad
denkbeelden ontwikkelden bij mij, dit allerzonderlingst is niet
in letteren of op papier over te storten zie hier nog eenige
punten uit ons gesprek. Zijne tevredenheid over den
avond van Verleden vrijdag. Gevoel dat hij zelve om dus
te spreken niet tot deze uitdrukking gekomen was, om te zeggen
ik ben Christen. Overtuiging dat als wij eene aandrift gevoelen
die niet onredelijk is, wij ons nimmer berouwen dan
gesproken en dan gehandeld te hebben. Ik verhaal hem mijne
geschiedenis ten zijne opzigte, erkent dat het eens opgevatte
denkbeeld hij het Christendom naderde, bij mij geweken was
op dien avond toen hij zoo zwaarmoedig geweest was. Hij
daarvan getroffen erkent, hoe een dergelijke avond bij Ce.
dien hij reeds zoo ver op den goeden weg gebragt had bijna al
het gesprokene had uitgewischt. Mijne aanmerking ontrent den
vorm onzer belijdenissen volmaakt door hem toegestemd. Het
ongerijmde een Contract met God te maken. God geeft en
leert niets wanneer wij op eene zwarigheid in het Christendom
stuiten, alles wanneer wij denken het is Evangelie het moet
zoo zijn, Dan wordt alles duidelijk. Moeilijke positie van C.
in zijn huis niet gekend nog begrepen, door zijn vader
FVIII.107.1
FVIII.107.2
Mémoires 1821
Mémoires 1821
198 199