Handleiding
Historiografie
Het voornemen van het kabinet-Kuyper (1901-1905) arbeidersverzekeringen voor de ‘normale’ bestaansrisico’s - invaliditeit, ouderdom en ziekte - in te voeren stimuleerde onderzoek van overheidswege naar de vrijwillige fondsen, waarbij ook minimale aandacht aan de historische ontwikkeling werd besteed. Het accent lag vooral op het in kaart brengen van de bestaande situatie en het aangeven van de tekorten van het vigerende systeem waardoor de noodzaak van een radicale wijziging werd onderbouwd.
Het aangekondigde beleid lokte de nodige reacties uit. De artsenorganisatie NMG (Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst), die al vaker haar zorg had uitgesproken over de groei van de ziekenfondsen, zette nu door en organiseerde een landelijk onderzoek naar de ziekenfondsen. De artsen ontpopten zich als felle tegenstanders van de historisch gegroeide situatie en eisten voor zich een belangrijke rol in de verbetering van het systeem. Het onderwerp raakte door de overheidsplannen grondig gepolitiseerd. Voorts werden er enkele studies gepubliceerd naar ziekenfondsen en ziekenkassen.
Pas sinds begin jaren tachtig van de twintigste eeuw werden de gildenfondsen en andere vormen van onderlinge hulp expliciet onderwerp van historisch onderzoek. Voordien werd het voornamelijk behandeld als een deelonderwerp bij de gilden en bij de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw. Een uitzondering was de dissertatie van mevrouw E.M.A. Timmer (1913) over de knechtsbossen. Tot de jaren zestig was de historische belangstelling voor de ontwikkeling van het verzekeringswezen vooral beperkt tot mensen die zelf werkzaam waren in het verzekeringswezen. H.C. Schuddebeurs was daarvan een voorbeeld. Hij verkreeg later onder historici grote bekendheid door zijn overzichten van verzekeringsmaatschappijen en van onderlinge fondsen. W. Wiebes Leemans, bekend door de publicatie van Wiebes Jaarcijfers - jaarlijkse gegevens over levensverzekeringsmaatschappijen en grote begrafenisfondsen - publiceerde ook over de ontwikkeling van het levensverzekeringsbedrijf van 1882 tot 1932. Voorts verschenen er enkele gedenkboeken.
In 1967 publiceerde de historicus I. Schöffer een artikel over de historische ontwikkeling van het levensverzekeringsbedrijf maar daarna bleef het lange tijd stil. In 1986 verscheen het eerste wetenschappelijke gedenkboek van de hand van P.B.A. Gales over de levensverzekeraar AEGON. Geleidelijk aan volgden de andere grote verzekeraars. Vaak speelde het NEHA (Nederlands Economisch Historisch Archief) een rol in het contact tussen wetenschappers en de verzekeraars die een wetenschappelijk verantwoorde geschiedenis van hun bedrijf wilden laten schrijven. Daarmee kregen ook de begrafenisfondsen die in de loop der tijd in de grote maatschappijen waren opgegaan aandacht. Het NEHA was ook verantwoordelijk voor het door Gales en J.L.J.M. van Gerwen geschreven overzicht van het Nederlandse Verzekeringswezen.
Na zijn benoeming bij het IISG ontwikkelde J. Lucassen het onderzoek naar de gilden, hun sociale fondsen en de vraag naar hun continuïteit in de negentiende eeuw als bijzonder aandachtsveld binnen het onderzoeksprogramma van het IISG.
De strijd om de macht in het ziekenfonds en het volksgezondheidsbeleid van de nationale overheid werd in de naoorlogse periode onderwerp van sociologisch onderzoek. Daarnaast hielden vooral functionarissen werkzaam in het ziekenfondswezen zich bezig met onderzoek naar de geschiedenis van de ziekenfondsen. E.L.J. van den Abeele, werkzaam bij het onderlinge ziekenfonds De Volharding publiceerde in Het Ziekenfonds een serie artikelen over de ziekenfondsgeschiedenis van Den Haag, waarvoor de gegevens voor het Armverslag een belangrijke bron vormden. In 1959 verscheen dit in boekvorm. H.C. van Uden publiceerde van 1957 tot 1960 in Ziekenfondsvragen een serie over het volksgezondheidsbeleid met aandacht voor de ziekenfondsen. Aan deze serie kwam met het overlijden van de auteur een abrupt einde. H.C. van der Hoeven, die een hele reeks publicaties op zijn naam heeft staan en in 1993 aan de wieg stond van de Stichting Historie Ziekenfondswezen, was eveneens verbonden aan de Volharding/Azivo. Het historisch onderzoek naar de volksgezondheid en de rol van de ziekenfondsen kwam pas in de jaren 1980 van de grond.