Constitutionele Commissies

 
English | Nederlands

Commissie-Oppenheim

Herzieningsjaar Grondwet 1917
Naam (-voorzitter) Commissie-Oppenheim
Officiƫle naam Staatscommissie tot onderzoek van de vraag, welk stelsel van evenredig kiesrecht voor onze vertegenwoordigende lichamen het verkieslijkst is
KB instelling commissie 15-11-1913, no. 45
KB ontbinding commissie niet bekend
Naam, varianten Staatscommissie inzake de evenredige vertegenwoordiging
Opdracht commissie kiesstelsel
Jaren 1913-1917
Aantal bijeenkomsten 17
Datum eindverslag 25-5-1914
Datum aanbieding Tweede Kamer 29-10-1915
Subcommissies

Uit het verslag blijkt het functioneren van een subcommissie, belast met de voorbereiding van de werkzaamheden, in de praktijk vooral het opstellen van de noodzakelijke voorstellen tot wetswijziging. Leden: Oppenheim (voorzitter), Van Lynden van Sandenburg en Van Gelein Vitringa (secretaris).

Verslagen

Verslag der Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht ingesteld bij Koninklijk Besluit van 15 november 1913, no. 45 (Den Haag 1914), 173 p.

Literatuur Toon Verberg

H.Ch.G.J. van der Mandere, De evenredige vertegenwoordiging in Nederland. Uiteenzetting van de kieswet en daarmede samenhangende wetten, zooals zij door de grondwetsherziening-1917 zijn geworden (Utrecht [1918]), 128 p.

[P. Rink], 'Algemeen kiesrecht'. Grondwetsherziening om te komen tot algemeen kiesrecht (Den Haag [1911]), 8 p. [Vlugschrift van de Liberale Unie, nr. 1.]

A.A.H. Struycken, 'De voorstellen tot grondwetsherziening', in Politieke opstellen. De partijverhoudingen in ons land, de grondwetsherziening, de belastingwetgeving, parlementair en niet-parlementair ministerie, de volkswil, de Eerste Kamer, het algemeen kiesrecht, het tarief, het onderwijsvraagstuk, evenredige vertegenwoordiging, het eedsvraagstuk, het vraagstuk der lijkverbranding, de positie van den paus, de administratieve rechtspraak, enz. (Arnhem 1916).

W.H. Vliegen, Hoe er onder de nieuwe grondwet gestemd wordt. Populaire uiteenzetting van het in de additioneele artikelen neergelegde stelsel van evenredige vertegenwoordiging (Amsterdam [ca.1917]), 40 p.

Opmerkingen

Tussen juli 1916 en oktober 1917 zou de (subcommissie van de) Staatscommissie voor het Evenredig Kiesrecht op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken nog meermalen adviseren, onder meer over uitvoeringsmaatregelen. Op 16 oktober 1917 beschouwde voorzitter J. Oppenheim de taak der staatscommissie als geeindigd en gaf hij de minister van Binnenlandse Zaken in overweging een besluit tot ontbinding uit te lokken.

Overige betrokkenen, personen


Overige betrokkenen, instellingen

1 
Aard van de documentatie commissiearchief
Naam archiefvormer/collectie
(Periode archief)
Centraal Stembureau (1918-1951)
Vindplaats
(Kenmerk toegang)
Nationaal Archief, Den Haag (2.04.53.12)
Meer Verberg

Openbaarheid volledig
Soort toegang(en) inventaris
Kenmerk toegang 2.04.53.12
Inventarisnummers 33-35
Inhoud

Commissiearchief, gevormd door de adjunct-secretaris L.A. Nijpels.

 

inv.nr. 33. Notulen en correspondentie, 1913-1914.

Omslag: 'Archief Staatscommissie voor de Evenredige Vertegenwoordiging, no. 1-77', met inhoudsopgave van de genummerde stukken op de binnenzijde van de omslag. Deze bevat het instellingsbesluit, convocaties, de notulen van de vergaderingen 1-14 met 'aanteekeningen', vergaderstukken, nota’s van de leden, concept-voorstellen van wetswijziging en toelichtingen daarbij, een concept-eindverslag d.d. 24.3.1914 (nr. 62), alsmede enige correspondentie.

 

inv. nr. 34. Notulen en correspondentie, april-mei 1914.

Omslag: 'Archief Staatscommissie voor de Evenredige Vertegenwoordiging, no. 78-86 (1914), no. 87-98 (1916)', met inhoudsopgave van de genummerde stukken op de binnenzijde van de omslag. Het eerste gedeelte omvat convocaten, de notulen van de vergaderingen 15-17 en de laatste revisie van het eindverslag. Het tweede deel van de omslag uit 1916 bevat stukken met betrekking tot de reactie van de commissie op het voorlopig verslag van de Tweede Kamer over het rapport, voorbereid door de subcommissie (van een mogelijke commissievergadering zijn geen notulen aanwezig). Aanwezig is nog enige ongenummerde correspondentie tussen Oppenheim en minister Cort van der Linden uit 1917.

 

inv. nr. 35.

Gedrukt verslag van de commissie, 173 p., met enkele marginalia.

Opmerkingen overig

- Titel inventaris: H.J. van Schie, Ministerie van Binnenlandse Zaken: Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden der Staten-Generaal, 1918-1951; en van de Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht, 1913-1917 (Nationaal Archief, 1992).

- Het eindverslag bevat drie ontwerpen van wet tot wijziging van de Kieswet, de Provinciale Wet en de Gemeentewet, alsmede een ontwerp van wet betreffende de wijzigingen in de grondwet noodzakelijk om invoering van het door de commissie ontworpen stelsel mogelijk te maken.

- De commissie werd door de minister van Binnenlandse Zaken om advies gevraagd over het ontwerp-kieswet in 1917; hier vindt enige vermenging plaats met archivalia van de afdeling Binnenlands Bestuur (zoals een minuut van deze afdeling in het commissiearchief).

- Het commissiearchief bevat geen stukken betreffende selectie en benoeming van de leden en evenmin een ontbindingsbesluit.

- In de inv. nrs. 30-32 tevens particuliere stukken van de adjunctsecretaris Nijpels (zie nader onder L.A. Nijpels).


2 
Aard van de documentatie ambtelijke ondersteuning
Naam archiefvormer/collectie
(Periode archief)
ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Binnenlands Bestuur (1879-1950)
Vindplaats
(Kenmerk toegang)
Nationaal Archief, Den Haag (2.04.57)
Meer Verberg

Openbaarheid volledig
Soort toegang(en) inventaris
Kenmerk toegang 2.04.57
Inventarisnummers 1537, 1852-1868
Inhoud

inv. nr. 1537.

Dossier met losse stukken uit de periode 1886-1920 in het bijzonder betreffende de regeling van het kiesrecht in de grondwet. Hierin een 'Avant-projet' betreffende artikel 80 en gedrukt concept-wetsvoorstel met memorie van toelichting van het kabinet-Cort van der Linden tot wijziging van de kiesrechtbepalingen in de grondwet, ca. 1916 ('geheim', met correcties).

 

inv. nrs. 1852-1868.

Stukken betreffende kiesrechtaangelegenheden over de periode 1879-1946. Dit materiaal is min of meer, maar niet steeds chronologisch geordend en bevat een grote hoeveelheid stukken over het kiesrecht, de Kieswet en wijzigingen/aanpassingen daarin aan te brengen of aangebracht. In deze stukken ontbreekt vrijwel ieder spoor van de Commissie-Oppenheim. Er is in elk geval geen afzonderlijk ambtelijk dossier aanwezig, noch stukken betreffende het ambtelijk-politieke natraject van de grondwetswijzigingen ten aanzien van kiesrecht en verkiezingen. Aangetroffen zijn:

- inv. nr. 1861. Kiesrecht en kieswetgeving, 1901-1914.

Bevat een exemplaar van het gedrukte verslag van de Commissie-Oppenheim met op de kaft de handtekening van het commissielid P. Rink, met enkele onderstrepingen en marginalia.

- inv. nr. 1862. Kiesrecht en kieswetgeving, 1901-1927.

Bevat een brochure over evenredig kiesrecht van I. Visscher te Arnhem, die deze, blijkens bijgevoegde brieven aan de minister van Binnenlandse Zaken (1918), tevoren ook aan de commissie-Oppenheim heeft voorgelegd.

- inv. nr. 1863. Kiesrecht en kieswetgeving, 1916-1921.

Bevat veel stukken samenhangend met de (mede door door de grondwetswijziging) noodzakelijke wijzigingen van de Kieswet, de Provinciale wet en de Gemeentewet. Bevat eveneens enkele brochures over evenredig kiesrecht van I. Visscher te Arnhem (1916, 1918) met begeleidende brieven.


Opdracht

Toen de liberale premier P.W.A. Cort van der Linden in het najaar van 1913 het voornemen van zijn extraparlementaire kabinet presenteerde om via een beperkte grondwetsherziening het kiesrecht te wijzigen, wist hij welke lastige taak hem wachtte. Het was slechts een jaar geleden dat hij als lid zelf had deelgenomen aan de felle discussies in de staatscommissie voor grondwetsherziening die was ingesteld en voorgezeten door zijn voorganger, de antirevolutionair Th. Heemskerk. Hoewel het eindrapport van deze Commissie-Th. Heemskerk een illustratie was van de kloof tussen links en rechts op gebied van twee kwesties die de Nederlandse politiek al vele jaren verdeelde – kiesrecht en gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs – was het Cort van der Linden ook gebleken dat binnen de commissie soms meer wil tot verandering aanwezig was dan uit het eindverslag kon worden afgeleid.[1] Na het optreden van de commissie-Heemskerk leek deze ontwikkeling zich te hebben doorgezet met een omslag in het denken ten gunste van algemeen kiesrecht als gevolg.[2]

Cort van der Linden realiseerde zich dat de confessionelen een kiesrechthervorming alleen zouden accepteren bij gelijktijdige oplossing van het onderwijsvraagstuk. Tegelijkertijd was het zaak een kiesrechtuitbreiding zo in te kleden dat het parlement plaats bleef bieden aan minderheden of minderheidsgroeperingen, zoals zijn eigen liberale ‘achterban’. Dat vergde een verdere uitwerking van bestaande ideeën over een kiesstelsel gebaseerd op evenredigheid, naast voorzichtig manoeuvreren. Het feit dat hij een kabinet leidde dat formeel losstond van de politieke stromingen, bood hem in zijn eigen visie meer mogelijkheden om boven de partijen te staan. Hij prefereerde een praktische insteek. Een grondwetscommissie liep het risico opnieuw in principes te sterven. In plaats daarvan stelde hij twee staatscommissies in die ‘gewone’ wetsvoorstellen moesten voorbereiden, waar alle partijen zich in zouden kunnen vinden: de commissie-Oppenheim voor het kiesstelsel en de Commissie-Bos voor het onderwijs.

Bij de installatie verzocht Cort van der Linden de commissie-Oppenheim een onderzoek in te stellen naar de vraag ‘welk stelsel van evenredig kiesrecht voor onze vertegenwoordigende lichamen het verkieslijkst is.’ De commissie-Oppenheim kreeg daarbij de vrije hand om ruime grenzen te hanteren bij de interpretatie wat er onder ‘evenredige vertegenwoordiging’ moest worden verstaan en om ‘meer waarheid te brengen in het stelsel der vertegenwoordiging’.[3] Het woord ‘grondwetswijziging’ kwam in de rede niet voor. Het nieuwe kiesstelsel moest in wetsvoorstellen worden aangeleverd en bovenal begrijpelijk, eenvoudig en praktisch uitvoerbaar zijn.

Werkwijze

De commissie stelde bij de eerste vergadering een subcommissie van drie leden in.[4] Deze vervaardigde een leidraad, die de vergaderingen zou moeten structureren. Deze bestond aanvankelijk uit 19 vragen, maar werd uitgebreid tot 32 vragen. Eén daarvan zou nog verder worden uitgesplitst naar aanleiding van opmerkingen van het commissielid Vliegen.[5] Daarnaast bereidde dezelfde subcommissie de ontwerpen van wet voor, die als vergaderstukken werden ingebracht. Afzonderlijke notulen van haar vergaderingen (en overwegingen) heeft deze subcommissie niet bijgehouden. Slechts eenmaal zou een commissielid plenair een eigen nota indienen.[6]

Een meerderheid binnen de plenaire commissie wilde de gevoerde discussies niet vastgelegd zien in de notulen. Deze hebben dan ook het karakter van besluitenlijsten, waarin de standpunten van de afzonderlijke commissieleden zelden zijn te herkennen. Het gebruik om ‘kladnotulen’ te maken ofwel ze te bewaren, werd slechts een paar vergaderingen volgehouden.[7]  Deze kladnotulen bevatten – nog steeds zeer summiere- meningen per commissielid of in elk geval een opsomming van pro’s en contra’s van sommige voorstellen. Slechts een enkele maal valt uit de notulen op te maken, dat er een verschil van inzicht bestond binnen de commissie.[8] De inhoudelijke kant ervan kan alleen worden gereconstrueerd op basis van de verschillende ‘conceptredacties’ van het desbetreffende gedeelte van het eindrapport.

De commissie beschouwde zichzelf in eerste instantie niet als een commissie voor grondwetsherziening. Afgaande op de formulering van de opdracht besloot ze eveneens de vraag buiten beschouwing te laten of invoering van een stelsel van evenredige vertegenwoordiging wenselijk zou zijn. Wel definieerde zij het doel van evenredige vertegenwoordiging – eenzelfde verhouding aanbrengen tussen het aantal stemmen uitgebracht op een partij of groepering en het aantal zetels dat zou worden ingenomen in vertegenwoordigende lichamen. Een zetel zou dus staan voor eenzelfde gemiddeld aantal stemmen. Verder had ze een tamelijk technische interpretatie van haar opdracht.[9] Ze zou een keuze maken uit de verschillende kiesstelsels, bekend van internationale voorbeelden uit de literatuur en het stelsel van haar voorkeur uitwerken. Daarbij besloot de commissie zich als eerste te richten op rechtstreeks door de kiezer gekozen vertegenwoordigende lichamen: de Tweede Kamer en vervolgens de Provinciale Staten en Gemeenteraad. Dit leidde tot ontwerpen tot wijziging van de kieswet, provinciewet en gemeentewet. Een aan de grondwet toe te voegen voorlopig kiesreglement of additionele artikelen was daarvoor niet noodzakelijk.[10]

Toen de commissie zichzelf echter de vraag stelde of de opdracht zich ook uitstrekte tot de verkiezing van de indirect, door de Provinciale Staten gekozen Eerste Kamer, stuitte ze op de praktische onverenigbaarheid van invoering van het stelsel van Evenredige Vertegenwoordiging en de grondwetsbepalingen over de wijze van samenstellen van de Eerste Kamer (art 82 GW). In de vijfde vergadering zou de commissie stemmen over de vraag of deze kwestie ook tot haar competentie behoorde.[11] Ze beantwoordde de vraag bevestigend. Als gevolg daarvan zouden beperkte voorstellen tot wijziging van de grondwet onderdeel uitmaken van haar eindadvies.

Rapportage

De commissie rondde haar werkzaamheden binnen een half jaar af: ze rapporteerde eind mei 1914. Een snelle verwerking van het vrijwel ongewijzigd overgenomen advies werd echter doorkruist. De Tweede Kamer liet de in oktober door het kabinet ingediende voorstellen voor een grondwetsherziening die zich beperkte tot het kiesrecht onbehandeld. Er werd gewacht op de rapportage van de ‘pacificatiecommissie-Bos’ over het onderwijs. Nadat deze in 1916 had gerapporteerd nam de Kamer de herzieningsvoorstellen – nu op beide terreinen - ter hand.

Opmerkelijk genoeg was de commissie-Oppenheim in de tussenliggende periode formeel nog niet ontbonden. Cort van der Linden schakelde de subcommissie opnieuw in bij het opstellen van de Memorie van Antwoord. Tevens zijn er aanwijzingen dat sommige punten nog plenair zijn behandeld.[12] Notulen ontbreken echter. De georkestreerde juniverkiezingen van 1917 waarbij was afgesproken om geen verandering in de politieke verhoudingen te laten ontstaan leidden ertoe dat de herzieningsvoorstellen ongeschonden door de tweede lezing kwamen. Daarmee was het algemeen mannenkiesrecht volgens het beginsel van evenredige vertegenwoordiging een feit en werden grondwettelijke belemmeringen voor de invoering van vrouwenkiesrecht weggenomen. Ook werd de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs vastgelegd. In oktober 1917 verzocht voorzitter Oppenheim om van de opdracht te worden ontheven.[13]

J. den Hertog, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd. Een politieke biografie (Amsterdam 2007) 272-274, 291-293; R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990  (Nijmegen 1999), 183-185; W.J van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland 4 (Den Haag 1955) 142-147.

J. Loots, Voor het volk, van het volk. Van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging (Amsterdam 2004) 127.

Geleijn Vitringa over de kieskringen in commissiearchief (1), NL-HaNA, Centraal Stembureau, 2.04.53.12, inv.nr. 33, stuknr. 11.

Het commissiearchief bevat kladnotulen van de vergaderingen 3-5. Deze zijn opgenomen als scans onder desbetreffende datum met aanduiding (b).

Zo is er bijvoorbeeld langer nagedacht over de invloed die men de kiezer wilde geven op de lijstvolgorde, mede omdat de subcommissie terugkwam op haar aanvankelijke voorstel om de kiezer hetzij op de gehele lijst, hetzij op een kandidaat naar keuze te laten stemmen.Loots stelt dat de commissie binnen een maand uit deze kwestie was, terwijl de eindbeslissing hierover in april 1914 viel. Loots, Voor het volk 131 en 138.

Vgl. J. Loots, Voor het volk, 19.

Commissiearchief (1), inv.nr. 34, stuknrs. 87-98.

Oppenheim aan Cort v.d.Linden 16-10-1917, commissiearchief (1), inv.nr. 34.


Noten


[1]

J. den Hertog, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd. Een politieke biografie (Amsterdam 2007) 272-274, 291-293; R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990  (Nijmegen 1999), 183-185; W.J van Welderen Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland 4 (Den Haag 1955) 142-147.

[2]

J. Loots, Voor het volk, van het volk. Van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging (Amsterdam 2004) 127.

[3]

Installatierede in Verslag der Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht, 1-2.

[4]

Notulen 22-11-1913.

[5]

Notulen 04-12-1913.

[6]

Geleijn Vitringa over de kieskringen in commissiearchief (1), NL-HaNA, Centraal Stembureau, 2.04.53.12, inv.nr. 33, stuknr. 11.

[7]

Het commissiearchief bevat kladnotulen van de vergaderingen 3-5. Deze zijn opgenomen als scans onder desbetreffende datum met aanduiding (b).

[8]

Zo is er bijvoorbeeld langer nagedacht over de invloed die men de kiezer wilde geven op de lijstvolgorde, mede omdat de subcommissie terugkwam op haar aanvankelijke voorstel om de kiezer hetzij op de gehele lijst, hetzij op een kandidaat naar keuze te laten stemmen.Loots stelt dat de commissie binnen een maand uit deze kwestie was, terwijl de eindbeslissing hierover in april 1914 viel. Loots, Voor het volk 131 en 138.

[9]

Vgl. J. Loots, Voor het volk, 19.

[10]

Verslag der Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht, 3.

[11]

Notulen 23-12-1913.

[12]

Commissiearchief (1), inv.nr. 34, stuknrs. 87-98.

[13]

Oppenheim aan Cort v.d.Linden 16-10-1917, commissiearchief (1), inv.nr. 34.

Grondwetten

De discussies in de notulen hebben de hieronder vermelde grondwet tot uitgangspunt.
Kies voor de integrale grondwettekst: pdf-grondwet.
Kies voor de historie per artikel: Nederlandse grondwet (PDC).



Instellingsbesluit

Toon Verberg

Notulen

Plenair:
Toon Plenair Verberg Plenair

Verslag

Plenair:
Toon Plenair Verberg Plenair
Subcommissie:
Toon Subcommissie Verberg Subcommissie

Zoeksystemen

Toon Verberg

Algemeen:

Naam, varianten Staatscommissie inzake de evenredige vertegenwoordiging
Opdracht commissie kiesstelsel
Jaren 1913-1917
Aantal bijeenkomsten 17
Datum eindverslag 25-5-1914
Datum aanbieding Tweede Kamer 29-10-1915
Subcommissies

Uit het verslag blijkt het functioneren van een subcommissie, belast met de voorbereiding van de werkzaamheden, in de praktijk vooral het opstellen van de noodzakelijke voorstellen tot wetswijziging. Leden: Oppenheim (voorzitter), Van Lynden van Sandenburg en Van Gelein Vitringa (secretaris).

Verslagen

Verslag der Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht ingesteld bij Koninklijk Besluit van 15 november 1913, no. 45 (Den Haag 1914), 173 p.

Literatuur

H.Ch.G.J. van der Mandere, De evenredige vertegenwoordiging in Nederland. Uiteenzetting van de kieswet en daarmede samenhangende wetten, zooals zij door de grondwetsherziening-1917 zijn geworden (Utrecht [1918]), 128 p.

[P. Rink], 'Algemeen kiesrecht'. Grondwetsherziening om te komen tot algemeen kiesrecht (Den Haag [1911]), 8 p. [Vlugschrift van de Liberale Unie, nr. 1.]

A.A.H. Struycken, 'De voorstellen tot grondwetsherziening', in Politieke opstellen. De partijverhoudingen in ons land, de grondwetsherziening, de belastingwetgeving, parlementair en niet-parlementair ministerie, de volkswil, de Eerste Kamer, het algemeen kiesrecht, het tarief, het onderwijsvraagstuk, evenredige vertegenwoordiging, het eedsvraagstuk, het vraagstuk der lijkverbranding, de positie van den paus, de administratieve rechtspraak, enz. (Arnhem 1916).

W.H. Vliegen, Hoe er onder de nieuwe grondwet gestemd wordt. Populaire uiteenzetting van het in de additioneele artikelen neergelegde stelsel van evenredige vertegenwoordiging (Amsterdam [ca.1917]), 40 p.

Opmerkingen

Tussen juli 1916 en oktober 1917 zou de (subcommissie van de) Staatscommissie voor het Evenredig Kiesrecht op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken nog meermalen adviseren, onder meer over uitvoeringsmaatregelen. Op 16 oktober 1917 beschouwde voorzitter J. Oppenheim de taak der staatscommissie als geeindigd en gaf hij de minister van Binnenlandse Zaken in overweging een besluit tot ontbinding uit te lokken.


Leden:


Overige betrokkenen:



Archivalia:

1 
Aard van de documentatie commissiearchief
Naam archiefvormer/collectie
(Periode archief)
Centraal Stembureau (1918-1951)
Vindplaats
(Kenmerk toegang)
Nationaal Archief, Den Haag (2.04.53.12)
Openbaarheid volledig
Soort toegang(en) inventaris
Kenmerk toegang 2.04.53.12
Inventarisnummers 33-35
Inhoud

Commissiearchief, gevormd door de adjunct-secretaris L.A. Nijpels.

 

inv.nr. 33. Notulen en correspondentie, 1913-1914.

Omslag: 'Archief Staatscommissie voor de Evenredige Vertegenwoordiging, no. 1-77', met inhoudsopgave van de genummerde stukken op de binnenzijde van de omslag. Deze bevat het instellingsbesluit, convocaties, de notulen van de vergaderingen 1-14 met 'aanteekeningen', vergaderstukken, nota’s van de leden, concept-voorstellen van wetswijziging en toelichtingen daarbij, een concept-eindverslag d.d. 24.3.1914 (nr. 62), alsmede enige correspondentie.

 

inv. nr. 34. Notulen en correspondentie, april-mei 1914.

Omslag: 'Archief Staatscommissie voor de Evenredige Vertegenwoordiging, no. 78-86 (1914), no. 87-98 (1916)', met inhoudsopgave van de genummerde stukken op de binnenzijde van de omslag. Het eerste gedeelte omvat convocaten, de notulen van de vergaderingen 15-17 en de laatste revisie van het eindverslag. Het tweede deel van de omslag uit 1916 bevat stukken met betrekking tot de reactie van de commissie op het voorlopig verslag van de Tweede Kamer over het rapport, voorbereid door de subcommissie (van een mogelijke commissievergadering zijn geen notulen aanwezig). Aanwezig is nog enige ongenummerde correspondentie tussen Oppenheim en minister Cort van der Linden uit 1917.

 

inv. nr. 35.

Gedrukt verslag van de commissie, 173 p., met enkele marginalia.

Opmerkingen overig

- Titel inventaris: H.J. van Schie, Ministerie van Binnenlandse Zaken: Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden der Staten-Generaal, 1918-1951; en van de Staatscommissie voor Evenredig Kiesrecht, 1913-1917 (Nationaal Archief, 1992).

- Het eindverslag bevat drie ontwerpen van wet tot wijziging van de Kieswet, de Provinciale Wet en de Gemeentewet, alsmede een ontwerp van wet betreffende de wijzigingen in de grondwet noodzakelijk om invoering van het door de commissie ontworpen stelsel mogelijk te maken.

- De commissie werd door de minister van Binnenlandse Zaken om advies gevraagd over het ontwerp-kieswet in 1917; hier vindt enige vermenging plaats met archivalia van de afdeling Binnenlands Bestuur (zoals een minuut van deze afdeling in het commissiearchief).

- Het commissiearchief bevat geen stukken betreffende selectie en benoeming van de leden en evenmin een ontbindingsbesluit.

- In de inv. nrs. 30-32 tevens particuliere stukken van de adjunctsecretaris Nijpels (zie nader onder L.A. Nijpels).


2 
Aard van de documentatie ambtelijke ondersteuning
Naam archiefvormer/collectie
(Periode archief)
ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Binnenlands Bestuur (1879-1950)
Vindplaats
(Kenmerk toegang)
Nationaal Archief, Den Haag (2.04.57)
Openbaarheid volledig
Soort toegang(en) inventaris
Kenmerk toegang 2.04.57
Inventarisnummers 1537, 1852-1868
Inhoud

inv. nr. 1537.

Dossier met losse stukken uit de periode 1886-1920 in het bijzonder betreffende de regeling van het kiesrecht in de grondwet. Hierin een 'Avant-projet' betreffende artikel 80 en gedrukt concept-wetsvoorstel met memorie van toelichting van het kabinet-Cort van der Linden tot wijziging van de kiesrechtbepalingen in de grondwet, ca. 1916 ('geheim', met correcties).

 

inv. nrs. 1852-1868.

Stukken betreffende kiesrechtaangelegenheden over de periode 1879-1946. Dit materiaal is min of meer, maar niet steeds chronologisch geordend en bevat een grote hoeveelheid stukken over het kiesrecht, de Kieswet en wijzigingen/aanpassingen daarin aan te brengen of aangebracht. In deze stukken ontbreekt vrijwel ieder spoor van de Commissie-Oppenheim. Er is in elk geval geen afzonderlijk ambtelijk dossier aanwezig, noch stukken betreffende het ambtelijk-politieke natraject van de grondwetswijzigingen ten aanzien van kiesrecht en verkiezingen. Aangetroffen zijn:

- inv. nr. 1861. Kiesrecht en kieswetgeving, 1901-1914.

Bevat een exemplaar van het gedrukte verslag van de Commissie-Oppenheim met op de kaft de handtekening van het commissielid P. Rink, met enkele onderstrepingen en marginalia.

- inv. nr. 1862. Kiesrecht en kieswetgeving, 1901-1927.

Bevat een brochure over evenredig kiesrecht van I. Visscher te Arnhem, die deze, blijkens bijgevoegde brieven aan de minister van Binnenlandse Zaken (1918), tevoren ook aan de commissie-Oppenheim heeft voorgelegd.

- inv. nr. 1863. Kiesrecht en kieswetgeving, 1916-1921.

Bevat veel stukken samenhangend met de (mede door door de grondwetswijziging) noodzakelijke wijzigingen van de Kieswet, de Provinciale wet en de Gemeentewet. Bevat eveneens enkele brochures over evenredig kiesrecht van I. Visscher te Arnhem (1916, 1918) met begeleidende brieven.



Werkwijze:



Scans:


Grondwetten

De discussies in de notulen hebben de hieronder vermelde grondwet tot uitgangspunt.
Kies voor de integrale grondwettekst: pdf-grondwet.
Kies voor de historie per artikel: Nederlandse grondwet (PDC).



Instellingsbesluit


Notulen

Plenair:

Verslag

Plenair: Subcommissie:

Zoeksystemen