© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Kees Kuiken, Kuipers, Aafke, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Kuipers [21/08/2017]
KUIPERS, Aafke, vooral bekend als A. Komter-Kuipers (geb. Rotterdam 16-4-1876 – gest. Laren, N.-H., 22-6-1943), pianiste, componiste en musicologe. Dochter van Jan Ruurd Kuipers (1849-1926), koopman, later bierbrouwer, en Rinske van Slooten (1851-1925). Aafke Kuipers trouwde op 18-9-1902 in Rotterdam met Douwe Konter (1871-1957), kunstschilder, later kunsthandelaar. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 1 zoon geboren.
Aafke (Aki) Kuipers werd in Rotterdam geboren als oudste dochter van een doopsgezinde koopman uit Leeuwarden en een hervormde redersdochter uit Harlingen. Haar vader begon met een groothandel in flessen en werd later bierbrouwer. Haar moeder was muzikaal en zong veel met de kinderen. Aafke kreeg op de Rotterdamse muziekschool Toonkunst pianoles van Anton Verhey. Na haar eindexamen aan de meisjes-hbs kon ze door naar het conservatorium in Brussel. Daar studeerde haar achterneef Douwe Konter aan de kunstacademie. Ze kregen een relatie, maar Aafkes ouders haalden haar terug naar Rotterdam. Hier studeerde ze verder bij Verhey voor het ‘Toonkunstexamen’ (staatsexamen) piano.
Debuut en huwelijk
In juli 1900 deed Aafke Kuipers in Utrecht examen voor haar eerstegraads lesbevoegdheid. Douwe had zich intussen als kunstschilder gevestigd in Amsterdam, waar Aafke hem vaak bezocht. In mei 1902 debuteerde ze als concertpianiste in Utrecht met de Burleske voor piano en orkest van Richard Strauss, een technisch uitzonderlijk moeilijk stuk. Ze speelde het – bijna – feilloos. Het Utrechtsch Nieuwsblad prees ‘mejuffrouw Kuipers’ als een ‘pianiste van overtuigend kunnen’ (16-5-1901).
Een maand na haar debuut deed Anton Verhey een goed woordje voor Aafke Kuipers bij de muziekschool in Dordrecht, maar ze kreeg geen aanstelling – wellicht omdat men wist dat ze verloofd was. In september trouwde ze vanuit haar ouderlijk huis met Douwe Konter en in november verhuisde ze naar Amsterdam. Toen ze in december van dat jaar gevraagd werd om de Burleske nogmaals in Utrecht te spelen – nu onder de componist Richard Strauss zelf – was ze inmiddels zwanger en liet ze daarom deze ‘historische kans’ (Vis, 22) voorbijgaan.
Aafke Konter en haar man kregen drie kinderen: Marie Louise (1903), Jan Maarten (1905) en Ellen Martha (1907). Om het gezin te kunnen onderhouden, ging Douwe Konter in de kunsthandel, eerst in loondienst en vanaf 1906 voor zichzelf. In 1903 liet hij zijn familienaam officieel veranderen in Komter. Omdat hun oudste dochter (roepnaam: Joepie) longpatiënte was, verrhuisden de Komters in 1907 naar de bossen van Laren (N.-H.), maar toen ze in 1915 naar de hbs ging, keerden ze terug naar Amsterdam. Aafke Komter-Kuipers werkte mee in de kunsthandel aan het Rokin – ze trad in deze jaren niet op. Wel stond boven de winkel een piano. Ze gaf pianoles aan Joepie en ging ook componeren. Haar eerste composities waren verjaardagsliederen voor haar man, waarvoor ze zelf de teksten schreef. Rond 1918 volgde ze in Den Haag een meesterklas bij de Schotse concertpianist Frederic Lamond.
Oude muziek
In 1926 verhuisden de Komters voorgoed terug naar Laren – de bloeiende kunsthandel was in 1925 verkocht. Samen hadden ze overwinterd op Corsica, waar Douwe weer was gaan schilderen. In Laren raakte Aafke in de ban van de oude muziek. Ze hield in 1928 een winterlezing voor de kunstenaarsvereniging over ‘De vroegste klaviermuziek tot Bach’, waarbij ze onder meer Couperin en Sweelinck speelde. De plaatselijke krant vergeleek haar juichend met de Poolse klavecimbelpionier Wanda Landowska. Er volgden meer optredens met dit oude repertoire, veelal samen met de sopraan Saar van Alphen. Daarbij speelde Komter-Kuipers onder meer liederen van Constantijn Huygens, waarvan ze de baspartijen had uitgewerkt. Met dit muziekhistorisch onderzoek sloot ze aan bij de groeiende belangstelling voor oude Nederlandse componisten. Hoogtepunten waren de recitals ‘Muziek in den Muiderkring’ die Komter-Kuipers in 1934 gaf in – en ten bate van – het Muiderslot. Op een nagebouwd klavecimbel met twee manualen begeleidde ze Van Alphen met eigen arrangementen van liederen van Bredero, Hooft, Huygens, Starter, Sweelinck en Vondel.
Friese wortels
Komter-Kuipers kreeg ook belangstelling voor haar eigen Friese wortels. Van de koordirigent Hendrik Schippers uit Drachten hoorde ze in 1929 dat hij liederen had uitgevoerd van de Friestalige dichter Gysbert Japicx. Zelf kende ze nauwelijks Fries, maar ze ging op taalles bij de dichtstbijzijnde Friese vereniging, in Hilversum. In 1931 kon ze in het Fries corresponderen met de provinciale bibliothecaris Geert Wumkes in Leeuwarden, die haar uitnodigde een monografie over muziek in Friesland te schrijven.
Bij dit Friese onderzoek kreeg Komter-Kuipers veel steun van onder meer Sjoukje Bokma de Boer, die in Hilversum woonde en Friese kinderliedjes verzamelde. Ze kon ook voortbouwen op gegevens van de Leeuwarder gemeentearchivaris Rinske Visscher. Bij de Friese vereniging in Hilversum leidde ze in 1932/1933 een zangkoor. Op de eerste – en enige – uitvoering (april 1933) liet ze het koor schitteren met Gysbert Japicx en twee eigen composities. Het jaar hierop trok ze door Friesland met een programma van oude muziek, in de voor haar vertrouwde opzet: een lezing, gelardeerd met optredens van haarzelf en een zangeres.
In 1935 voltooide Komter-Kuiper haar Muzyk yn Fryslân, dat ze tegen de zin van Wumkes liet eindigen bij het jaar 1750 – recentere muziek had niet haar belangstelling. Het boek, dat uitkwam als dubbeldeel in Wumkes’ reeks Lytse Folksskriften (‘kleine volksgeschriften’), werd wisselend ontvangen. De Leeuwarder Courant was lovend maar signaleerde ook lacunes en hoopte op een breder opgezette studie. Intussen bleef Komter-Kuipers optreden. Op een tentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum (1936) over het Nederlandse muziekleven tussen 1600 en 1800 gaf ze een lezing met het gebruikelijke klavecimbelrecital.
In het Huygensjaar 1937 publiceerde Aafke Komter-Kuipers een bewerking voor piano van twee psalmen en drie liederen van Constantijn Huygens. Ze stuurde presentexemplaren aan koningin Wilhelmina en de zangeressen Aaltje Reddingius en Jo Vincent. De psalmen werden in Den Haag uitgevoerd aan de vooravond van het huwelijk van prinses Juliana. In 1938 werd Komter-Kuipers benoemd tot lid van de pas opgerichte Fryske Akademy. Onder auspiciën van de Akademy bracht ze een jaar later een pianobewerking van tien liederen van Gysbert Japicx uit.
Komter-Kuipers, die aan een hartkwaal leed, was toen al niet meer in staat tot optredens en reizen. In 1939 hield ze Wumkes regelmatig op de hoogte van haar ziekte en rustkuren. Een plan om met twee andere Akademy-leden een toneel- en zangstuk te schrijven over de Leeuwarder liederendichter Jan Starter strandde op het purisme van haar medeauteurs. Starters Friesche lust-hof was in 1621 in het Nederlands verschenen, maar men wilde nu het hele stuk in het Fries hebben. In het bezettingsjaar 1942 verscheen haar laatste publicatie: de musicologische inleiding bij de herdruk van de Gedenck-clanck van Valerius (1628). Haar opmerkingen over ‘de ongelijke, bloedige strijd van de dappere, kleine landen bij de zee’ en over Valerius’ ‘fiere en sterke liederen’ als morele steun voor zijn ‘zwaar getroffen landgenoten in de verdrukking’ waren nauwelijks mis te verstaan, maar werden door de censuur niet opgemerkt.
Op 22 juni 1943 overleed Aafke Komter-Kuipers thuis, 67 jaar oud. Ze werd in besloten kring begraven op de Algemene Begraafplaats in Laren.
Betekenis
De NRC vond dat het werk dat Komter-Kuipers in alle bescheidenheid voor de Nederlandse muziekgeschiedenis had verricht, met dankbaarheid moest worden vermeld. Haar collega Willem Zonderland drong in de Leeuwarder Courant aan op een volledige uitgave van haar werk. In 1996 kreeg ze een ereplaats in een nieuwe geschiedenis van het Friese muziekleven. Haar muziek is in 2011 uitgegeven als bijlage bij een biografie door Jurjen Vis. Deze prijst haar als een van de pioniers van de studie van oude muziek in Nederland die geen stijlpurist was (zoals sommigen na haar). Zo koos ze in haar beide liederenuitgaven niet voor het ‘authentieke’ klavecimbel maar voor piano en in haar Gysberteditie bewust voor een rijke, levendige versie van de overgeleverde melodieën. ‘Al met al was de musicienne in Aafke Komter-Kuipers sterker dan de wetenschapster’ (Vis, 51-52, 64-65).
Naslagwerken
Nederland’s Patriciaat; RKD.
Archivalia en handschriften
Overzicht in Vis: 77-81.
Publicaties
Lijst in Vis: 81.
Literatuur
- Utrechtsch Nieuwsblad, 16-5-1901.
- Leeuwarder Courant, 13-7-1935, 14-7-1935, 3-2-1940, 29-6-1943.
- Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-6-1943.
- J.L. de Jong, ‘Aafke Komter-Kuipers, Friezinne, musicienne, musikologe’, It Beaken 21 (1959) 176-186.
- N. Marijke Peters en Hettie A. Whitlau, red., Innig aanschouwen, de schilder Douwe Komter (Laren 1989).
- Hans Algra en Beart Oosterhaven, Muzyk yn Fryslân, aspekten fan it Fryske muzyklibben juster en hjoed (Leeuwarden 1996).
- Jurjen Vis, Een Friezin vol muziek, Aafke Komter-Kuipers (1876-1943) (Leeuwarden 2011) [met cd].
Illustratie
Portretfoto door Douwe Komter, 1906 (particuliere collectie).
Auteur: Kees Kuiken
laatst gewijzigd: 21/08/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.