Rechtspraak
De rechtspraak inzake sociale verzekeringen was grotendeels opgedragen aan:
- de Raden van Beroep
- de Centrale Raad van Beroep
Deze raden waren geregeld in de volgende wetten:
- Beroepswet (1902)
- Beroepswet (1955)
Bij de Raden kon men in beroep gaan van beslissingen van de Rijksverzekeringsbank, later de Sociale Verzekeringsbank, en de Raden van Arbeid. Hoger beroep kon dan weer worden aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep.
Voor betwisting van beslissingen van bedrijfsverenigingen moest men zich wenden tot de door deze verenigingen ingestelde scheidsgerechten. De archieven van deze vorm van rechtspraak in eigen kring zijn, op die voor de landbouw na, grotendeels verloren gegaan.
In de archieven van de gewone rechtbanken (kantongerecht, arrondissementsrechtbank, gerechtshof) komen ook stukken voor die betrekking hebben op de uitvoering van sociale verzekeringen. Het gaat dan om strafzaken zoals oplichting van werklozenkassen, weigering om premie te betalen, opgave van een te lage loonklasse, enz.
Vanaf 1912 was het mogelijk om bij de Kroon in beroep te gaan tegen een beslissing van een armbestuur, bijvoorbeeld bij weigering om onderstand te verlenen.