Enkele belangrijke begrippen
De volgende begrippen verdienen een toelichting:
- sociale zekerheid
- sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
- risque professionel en risque social
- werknemersverzekeringen en volksverzekeringen
Een opsomming van soorten sociale verzekeringen en voorzieningen kan eveneens verhelderend werken:
Voorts zijn van belang:
Het begrip sociale zekerheid
De Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland kenden het begrip 'social security' al voor de oorlog, maar pas in Londen kwamen Nederlandse politici als Jan van den Tempel en Arie van Rhijn ermee in aanraking. In augustus 1941 kwamen Churchill en Roosevelt op de Atlantische Oceaan bijeen voor een topconferentie, na afloop waarvan zij een verklaring uitgaven die bekend werd als het Atlantic Charter. De punten 5 en 6 van de uit 8 punten bestaande verklaring luidden:
" 5.
They desired to bring about the fullest collaboration between all nations in the economic field, with the object of securing for all improved labour standards, economic advancement, and social security.
6.
After the final destruction of the Nazi tyranny, they hoped to see established a peace which would afford to all nations the means of dwelling in safety within their own boundaries, and which would afford assurance that all men in all the lands might live out their lives in freedom from fear and want. ".
Veel concreter was het rapport van Sir William Beveridge dat in december 1942 in Engeland werd gepubliceerd en dat een doordacht plan bevatte voor sociale verzekeringen, sociale voorzieningen en een basisvoorziening, de "national assistance".
In Nederland kende men voor de oorlog al wel diverse sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Na de oorlog raakte het begrip sociale zekerheid in Nederland snel ingeburgerd, maar het kwam niet tot een consensus over wat er precies onder moest worden verstaan. Sommigen reduceerden het begrip tot de wettelijk verplichte sociale verzekeringen, anderen rekten het op tot alle regelingen die de burger een minimuminkomen en een goed pensioen moesten waarborgen.
Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
Sociale verzekeringen verschillen in meerdere opzichten van gewone verzekeringen. Zo bestaat er bij gewone verzekeringen een logisch verband tussen de hoogte van de premie en de ernst van het risico; bij sociale verzekeringen is dat veel minder of helemaal niet het geval. Sociale verzekeringen waren en zijn alle in wetten geregeld en daarmee publiekrechtelijk van aard.
De rol van de overheid verschilt eveneens. Bij sociale verzekeringen wordt een premie geheven en beperkt de overheid zich tot het in wetten en besluiten vastleggen van zaken als wie verzekerd is en wie recht heeft op een uitkering, terwijl de overheid soms ook de hoogte van de premie bepaalt. Sociale voorzieningen worden uit de schatkist gefinancierd, zodat premieheffing niet nodig is.
Enigszins op zichzelf staat de vrijwillige ouderdomsverzekering die bestemd was voor hen die niet in loondienst waren en weinig verdienden. Anders dan de eerder genoemde verzekeringen was dit een vrijwillige verzekering met subsidiëring uit de schatkist. Deze verzekering was geregeld in de Ouderdomswet van 1919.
Risque professionel en risque social
Wanneer alleen de gevolgen van ongevallen die verband hielden met het opgedragen werk onder de verzekering vielen, was deze gebaseerd op 'risque professionel'. Na de Tweede Wereldoorlog meenden Veldkamp en andere specialisten dat het 'risque social' onder de verzekering diende te vallen. Volgens deze opvatting vielen ook risico's die geen relatie hadden met betaalde arbeid onder de sociale verzekering. Een huisvrouw die onbetaalde arbeid verichtte en invalide werd, was volgens dit begrip toch verzekerd. De in 1967 ingevoerde WAO ging uit van het 'risque social'.
Werknemersverzekeringen en volksverzekeringen
Sociale verzekeringen bestaan uit werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Voor 1945 noemde men de eerste arbeidersverzekeringen en dat geeft ook goed het karakter ervan aan: zij waren bedoeld voor loonarbeiders. Vaak werd bij deze verzekeringen een loongrens gehanteerd, waarboven men buiten de verplichte verzekering viel.
Hoewel de politieke discussie over sociale verzekeringen voor zelfstandigen al in de jaren dertig op gang kwam, werd de eerste verplichte sociale verzekering voor deze groep pas na de onderzoeksperiode, in 1998, ingevoerd.
Volksverzekeringen waren in principe bestemd voor de gehele Nederlandse bevolking en kenden dus geen loongrens. Religieuzen en huisvrouwen, die onbetaalde arbeid verrichtten, kregen op hun 65ste dus ook AOW. Het idee van de volksverzekering stamt oorspronkelijk uit de Verenigde Staten. De eerste Nederlandse volksverzekering was de in 1956 aangenomen Algemene Ouderdomswet.
Soorten werknemersverzekeringen
De Nederlandse werknemersverzekeringen waren in de volgende wetten geregeld:
- Ongevallenwet (1901)
- Ziektewet (1913/1929)
- Invaliditeitswet (1913)
- Noodregeling-Treub (1914)
- Werkloosheidsbesluit (1917)
- Ongevallenwet (1921)
- Land- en Tuinbouwongevallenwet (1922)
- Kinderbijslagwet voor Loontrekkenden (1939)
- Werkloosheidswet (1949)
- Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (1966)
Zij verzekerden tegen inkomensgevolgen van de volgende risico's:
- overlijden als gevolg van een ongeval
- tijdelijke of blijvende invaliditeit als gevolg van een ongeval
- ziekte
- ouderdom
- levensonderhoud van kinderen
- werkloosheid
Soorten volksverzekeringen
De Nederlandse volksverzekeringen waren in de volgende wetten geregeld:
- Algemene Ouderdomswet (1957)
- Algemene Weduwen- en Wezenwet (1959)
- Algemene Kinderbijslagwet (1962)
Zij verzekerden tegen de inkomensgevolgen van:
- ouderdom
- overlijden van de kostwinner
- levensonderhoud van kinderen
Enigszins op zichzelf staat de Ouderdomswet (1919) die bestemd was voor lieden die niet in loondienst waren en een laag inkomen hadden. Anders dan de eerder genoemde verzekeringen was dit een vrijwillige verzekering met subsidiëring uit de schatkist.
Soorten sociale voorzieningen
De Nederlandse sociale voorzieningen waren geregeld in de volgende wetten:
- Algemene Bijstandswet (1963)
- Wet Werkloosheidsvoorziening (1964)
Noodwet Ouderdomsvoorziening (1947)
Zij voorzagen in de inkomensgevolgen van:
- ouderdom
- geen of een te laag inkomen
- langdurige werkloosheid
Armenzorg
De armenzorg was er voor hen die financieel niet rond konden komen. Daar konden allerlei redenen voor zijn: ouderdom, kinderloosheid, eenoudergezin, veel minderjarige kinderen, ziekte, invaliditeit, werkloosheid, calamiteiten, een te laag inkomen uit arbeid, enz.
De bedeling of ondersteuning kon bestaan uit geld, goederen, een woning of diensten.
Kenmerkend voor de armenzorg was dat de arme geen aanspraak kan maken op hulp. Hij moest maar afwachten of hij wat kreeg. Het was, kortom, een gunst.
Bij sociale voorzieningen had de cliënt onder zekere voorwaarden recht op hulp. Een voorbeeld is de bijstand, die op 1 januari 1965 van start ging. Deze werd gegeven door de overheid en uit de schatkist betaald.
In de tijd bezien was er eerst de armenzorg, de bijstand kwam later en verving de armenzorg.
Na ca. 1960 werd de term 'armenzorg' weinig meer gebruikt.
De Nederlandse armenzorg werd geregeld in de volgende wetten:
- Armenwet (1854)
- Armenwet (1912)
De meeste kerkgenootschappen hadden eigen reglementen op de armenzorg.
Werklozensteun
Tot 1914 moest een werkloze die niet rond kon komen zich tot de armenzorg wenden. In kringen van de opkomende arbeidersbeweging leefde echter sterk de wens om werklozen een afzonderlijke behandeling te geven. Vanaf 1914 was ook het regeringsbeleid erop gericht om werkloze arbeiders zo lang mogelijk buiten de Armenwet te houden. Werklozen die geen recht meer hadden op wachtgeld of een andere uitkering, konden in aanmerking komen voor steun. De werklozensteun was geregeld in ministeriële circulaires die vooral vanaf 1931 in grote getale elkaar opvolgden. In plaats van steun kon ook werk worden aangeboden. In de jaren dertig mocht een werkloze dat niet weigeren op straffe van inhouding van de uitkering.